Wat hoort bij elkaar?
Ik ben moe. |
|
Zal ik dan maar een voorstel doen? |
Ik heb nog maar tien euro. |
|
Zullen we ergens gaan eten? |
Er is daar bijna nooit plaats. |
|
Zal ik dan wat uit de muur halen? |
Ik heb trek in Italiaans. |
|
Zal ik iets bij ‚Carlo' gaan halen? |
Ik heb honger |
|
Zullen we ergens gaan zitten? |
Ik weet niet wat ik wil. |
|
Zullen we naar een café gaan? |
Ik heb zin in een pilsje. |
|
Zal ik opbellen en proberen een tafel te reserveren? |
Welke woord past niet?
frambozen - pruim - hond - appel
het koekje - het appelgebakje - de boterkoek - de slagroom
friet - kropsla - patat - aardappelen
het witloof - de asperge - garnaal - radijs
zich schamen voor - ingooien - zich wenden tot - zich bezighouden met
Vertel dat in Pools:
Het is niet veilig in deze stad te wonen.
Hoor je de vogels zingen?
Laten we naar dit museum gaan?
Hij stond meer dan twee uur ophaar te wachten.
Ik wil de trein van half ze nemen.
Doe maar een gebiedende wijs [je, u]:
maken -
sluiten -
opstaan -
reizen -
kopen -
laten -
zijn -
verven -
voorlezen -
opruimen -
1