De Nederlandse briefroman
in verlichte literatuur krijgt de jonge, meestal ongetrouwde, vrouw veel meer aandacht dan voorheen
de briefroman is een compositievorm van een boek waarin één persoon zijn belevenissen schrijft aan een vriend/vertrouweling
briefwisselingroman - compositievorm van een boek waarin het intrige zich ontwikkelt uit de gweisselde brieven; de uitvinder van dit soort roman - de Engelsman Samuel Richardson, die met Pamela, or Virtue Rewarded (1740-1741) en Clarissa, or the history of a young lady (1747-1748) heel Europa wist te inspireren
andere “vaders” van briefroman - Rousseau, Goethe, Montesquieu
in Nederland brachten Wolff en Deken de briefroman tot grote bloei
eerste Nederlandse briefroman, Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart (1782), ging over een jonge, moderne Amsterdamse vrouw en werd geschreven door het bekendste schrijversduo uit de achttiende eeuw: Elisabeth (Betje) Wolff en Agathe (Aagje) Deken
deze roman is een teken van emancipatie van vrouwen
de auteurs schreven over het feit, hoe zwaar is het, als je wil boeken schrijven en je bent een vrouw: `...geschreven door twee Vrouwen, is waarlyk iets vreemt goenog om den aandagt optewekken.'
het ging om gedachten, gevoelens en de psychologie van de personages
meestal waren dat `normale' burgers, jonge mensen die op het punt stonden de volwassen wereld te betreden en die worstelden met de verantwoordelijkheden die daar bij hoorden
dit gegeven werd door Wolff en Deken uitgewerkt in een complexe roman, waarin vierentwintig personen aan het woord zijn in 175 brieven
elke persoon kreeg zijn eigen karakter en taalgebruik
de dames schreven in realistisch, zeer leesbaar Nederlands
de namen van personages in de roman bepalen vaak hun belangrijkste karaktertrek
het doel van Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart is om de jonge dames een goede levensweg aan te wijzen
de ideale jonge dame zal: alleen theologische boeken lezen, zingen alleen uit het liedboek van Voer of Schutte, geen broers of neven hebben, zich niet `versieren', zeer gelovig zijn
3 belangrijkste maatschappelijke `functies' van een vrouw: een goede echtgenote zijn, een toegwijd moeder zijn en een fantastische huisvrouw zijn
volgens A. Deken en B. Wolff is sentimentalisme een maatschappelijke ziekte, die, als men ze niet genezen wil, kan tot een nationale ziekte uitgroeien
andere voorbeelden van Nederlandstalige briefroman: Julia (1783) van Rhijnvis Feith
Julia - een onbestemde figuur met enkele gevoelens voor haar vriend Eduard
brieven - vol van eigenaardige streepjes, puntjes en uitroeptekens - sentimentalisme en irrationalisme
Boekverslag van Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart:
In Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart onderzoekt de jonge, opstandige Sara de grenzen van haar vrijheid. Ze is intelligent, ze wordt door haar vrome tante (Suzanna Hofland) opgevoed. Haar tweede voogd is de koopman Abraham Blankaart, een ongehuwde vriend van haar overleden vader. Sara heeft bij tante Hofland drie jaar lang een ellendig leven; ze moet zich kleden als een `kwakerinnetje' (volgelinge van de Quakers), mag geen klavier spelen, moet vervelende huishoudelijke taken doen, mag geen buitenlandse schrijvers lezen, wordt zelfs een keer geslagen en krijgt amper genoeg te eten. Sara kan bij haar tante geen liefde en geen antwoorden op haar vragen vinden. Een vroegere schoolvriendin, Aletta (Letje) Brunier, stelt Sara voor in haar kosthuis te komen wonen, bij de weduwe Spilgoed-Buigzaam, een levenswijze vrouw, die graag als een moeder voor de bij haar inwonende jongedames wil zorgen. Ze gaat dus wonen in een tehuis voor jonge dames en neemt zich voor flink van het leven te genieten. Andere jonge dames, die daar leven, zijn maar niet deugdzaam. Letje heeft een vrolijk maar luchthartig karakter; haar zorgzame voogd Arnold Helmers is de tegenhanger van Blankaart. Verder wonen er nog de onbeduidende Charlotte Rien-du-Tout (Lotje) en de geëmancipeerde Cornelia Hartog. Sara profiteert en geniet van haar vrijheid, waarover ze dikwijls schrijft aan haar beste vriendin Anna Willis. De brave Anna vermaant Sara nogal eens vanwege haar zorgeloosheid, maar die reageert daar vinnig op, waardoor aan de vriendschap bijna een einde komt. De weduwe Spilgoed houdt een oogje in het zeil en werkt aan Sara's geestelijke vorming door met haar te musiceren en buitenlandse auteurs te lezen. Sara ontmoet diverse jonge mannen. De klerk en handelsagent Willem Willis, de broer van Anna wordt verliefd op haar. Zijn moeder, de weduwe Sophia Willis-van Zon, ziet echter heel goed in dat Sara geen partij voor hem is; Sara zou hem overheersten en Willem heeft niet genoeg geld. Een tweede potentiële huwelijkskandidaat is Jacob Brunier, de broer van Aletta, maar hij is alleen geschikt om Sara bij gelegenheden te vergezellen en boodschappen voor haar te doen. Een kandidaat met meer kansen is de rijke en verstandige Hendrik Edeling. Hij wordt verliefd op Sara, maar zij wijst zijn aanzoek af: ze heeft haar vrijheid te lief. Bovendien eist Hendriks vader, dat zijn zoon trouwt met een Luthers meisje en Sara is gereformeerd. In zware gesprekken met Cornelia Hartog geeft Hendrik blijk van zijn intelligentie. Cornelia wordt verliefd op Hendrik en schrijft uit jaloezie een voor Sara vervelende, anonieme brief aan Blankaart. Ze wordt echter ontmaskerd. Hendrik heeft zijn vader ingelicht over zijn liefde voor Sara, maar de oude onwrikbare Jan Edeling blijft bij zijn standpunt.
Op een dag maakt Sara kennis met de heer R., die haar aangeboden heeft zijn bibliotheek te gebruiken. Uit zijn brieven aan vriend Jan (de heer G.) komt de rijke R. naar voren las een onbetrouwbare man en vrouwenverleider. Sara is zo dom om naar R.'s buitenplaats buiten de Muiderpoort te gaan om daar in de Hortus Medicus een of ander vreemd gewas te bekijken. Hij probeert haar te gebruiken, sluit haar op, maar moet haar even alleen laten omdat zijn renpaarden in de leidsels verward geraakt zijn. Klaartje, de tuinmansdochter, helpt Sara ontsnappen en verbergt haar. Pas de volgende morgen keert Sara, helemaal over haar toeren, bij de weduwe Spilgoed terug. Uitvoerig schrijft ze Hendrik wat haar overkomen is; ze weet nu dat ze Hendrik lierheeft en op de verkeerde weg is geweest.
Als Blankaart naar Holland terugkomt, worden veel dingen opgelost. Weduwe Spilgoed krijgt een erfenis van 90 duizend gulden, die haar later in staat stelt samen te gaan wonen met de weduwe Willis. Blankaart brengt Willem Willis en Letje Brunier bij elkaar en steunt Willem ook financieel; verder houdt hij zich bezig met de belangen van Jacob Brunier.
Weduwe Spilgoed, Blankaart en Hendrik Edeling zijn overtuigd van Sara's onschuld in de affaire met R. Sara neemt Hendriks huwelijksaanzoek aan. Na een gesprek tussen Blankaart en Hendrik's vader en bemoeienis van dominee Everard Redelijk stemt Edeling toe in het huwelijk van zijn zoon en Sara. Ze krijgen spoedig een zoon (Jan). Anna Willis trouwt met dominee Smit, Letje Brunier met Willem Willis.
NAREDE: Sara en Hendrik hebben al tien jaar een gelukkig huwelijk en voeden hun vijf kinderen voorbeeldig op.
Vernieuwing ten tijde van de romantiek en de voorkeur voor bepaalde genres
de romantiek - een stroming in de Westerse cultuur die zich aan het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw sterk deed gelden in de kunst en het intellectuele leven
in de romantiek werd, in reactie op de Verlichting, de subjectieve ervaring als uitgangspunt genomen
idealisering van de subjectieve beleving stond centraal; ook introspectie, intuïtie, emotie, spontaniteit en verbeelding
antirationalisme - het gevoel en verbeelding
natuurheerlijking:
natuur boven de mens
verlangen naar harmonie tussen ik en wereld, natuur en geest, eindige en oneindige
romanticus voelde zich gedreven door sehnsucht
beleving van liefde leidt tot tragiek
de dood wacht altijd
kunstenaars kennen weltschmerz - ze ervaren liever slechte gebeurtenissen dan leven genieten - melancholie
centrale positie van de mens
individualisme
opstandigheid tegen het burgerlijke
historische en religieuze verdieping
humorcultus
romantische literatuuropvattingen:
elke tijd zijn eigen kunst
expressie in plaats van mimesis
Romantische thematiek:
het verleden - middeleeuwen en 17e eeuw het liefst; geschiedenis - een spiegel voor het heden
de natuur - besef dat de natuur `spreekt'; natuur - spiegel van de ziel
de liefde - bijna metafysisch, tragiek
vrouw, vriendschap, dood - `hoge' aspect van een vrouw; zielverwantschap tussen vrienden; vrees voor de dood
het occulte - droom - openbaring van hogere machten; verband met fantastische werkelijkheid
het sublieme - ogenblik naar hoger niveau van beleving (Kant)
Genres:
historische roman - speelt zich af in het verleden; de schrijver kan gebruik maken van de personages die werkelijk bestaan of zelf personages verzinnen voorbeelden: Hermingard van de Eikenterpen, 1832, Aarnout Drost; De Leeuw van Vlaanderen, 1838, Hendrik Conscience; De roos van Dekama, 1836, Jacob van Lennep
briefroman - brieven door één persoon geschreven voorbeeld: Majoor Frans, 1875, A. L. G. Bosboom - Toussaint
knittelvers - gedicht waarin, vooral in de versmaat, steeds wordt afgeweken van de regels, om een geestig effect te bereiken voorbeeld: knittelverzen van de Schoolmeester
parodie - humoristische tekst waarin een auteur, boek of schrijfstijl door overdreven nabootsing belachelijk wordt gemaakt voorbeelden: Snikken en grimlachjes, 1867, François Haverschmidt (Piet Paaltjens); Camera obscura, 1839, Nicolaas Beets (Hildebrand); Studententypen, 1841, Johannes Kneppelhout (Klikspaan); De gedichten van den Schoolmeester, 1859, Gerrit van de Linde (de Schoolmeester)
tendensroman - roman met godsdienstige, politieke of sociale strekking voorbeeld: Max Havelaar, 1859, Eduard Douwes Dekker (Multatuli)
science fiction voorbeeld: Kort Verhaal van eene aanmerkelijke Luchtreis, en nieuwe Planeetontdekking (een aanmerkelijke luchtreis), 1813, Willem Bilderdijk
De belangrijkste Nederlandse romantici:
Willem Bilderdijk
omvangrijke werken over de oorsprong van de wereld, waanzinnige berijmingen van ziektebeelden, en grote leerdichten over het wezen van de poëzie
contrastwerking - belangrijk stijlmiddel voor hem
hij probeerde nieuwe genres uit
hij beofende ook een van de typische genres van de Romantiek: het historisch dichtverhaal
Aernout Drost - historische roman
Jacob van Lennep - historische roman
A. L. G. Bosboom-Toussaint - historische roman
de meest romantische historische romans schreef J. F. Oltmans (bv. De schaapherder, 1838)
Leiden:
Nicolaas Beets (Hildebrand) in hun ogen: de dichter was een genie,
Johannes Hasebroek (Jonathan) die boven gewone mensen staat; ze
Jan Kneppelhout (Klikspaan) noemden later deze periode hun
Bernard Gewin `zwarte tijd'
De opkomst van het realisme in de Nederlandse letterkunde
Realisme is een literaire stroming die poogt de werkelijkheid zo authentiek mogelijk weer te geven. Deze stroming was een reactie op de romantiek.
Aan het einde van de negentiende eeuw was het realisme een invloedrijke en maatschappij-kritische stroming. Veel realistische schrijvers waren marxist. In hun literatuur worden mensen uit alle lagen van de maatschappij weergegeven. De hogere klassen of gerespecteerde archetypen werden nu op alledaagse wijze beschreven, zoals een filosoof die gewoon thuis met zijn kinderen is.
Kenmerken:
de schrijver probeert een volstrekte objectiviteit en realistische weergave te bereiken aan de hand van documentatie en onderzoek; hij baseert zich vaak om een echte gebeurtenis
de schrijver wil de lezer overtuigen
het verhaal speelt zich hier en nu af
de schrijver probeert zich in het personage in te leven om een zo realistisch mogelijk beeld ervan te geven
Waarover hebben ze geschreven:
maatschappelijke leven
miserabele plaats van de mens in de maatschappij
arbeiders, burgers, mensen van het platteland
Belangrijkst genre - roman - heeft de auteur een kans om de personages in sociale structuur te plaatsen en ook om hun psychologische ontwikkeling gedetailleerd te schetsen.
deze stroming is een reactie op het idealisme van classicisme en romantiek
bood de mogelijkheid om de midden 19e eeuw politiek belangrijk socialistische ideeën weer te geven
herkenbaarheid van de wereld door middel van nuchtere theorieën, waarmee mens en omgeving alleen tot het feitelijk-empirische materiele beperkt werd
De wortels van het realisme - maatschappelijke ontwikkeling in de eerste helft van de 19e eeuw.
Rond 1840 is er een hernieuwde aandacht voor de realiteit. De hype van de Romantiek is voorbij. Verschillende auteurs die voorheen historische dichtverhalen of romantische poëzie schreven, nemen daar dan afstand van en schrijven realistische boeken over het leven van alledag.
Eind van de jaren dertig vier vrienden uit de Leidse romantische kring - Nicolaas Beets, Johannes Hasebroek, Bernard Gewin en Jan Kneppelhout - waren onder de indruk gekomen van Charles Dickens. Zij wilden afstappen van de Romantiek en realistische schetsen van het dagelijks leven gaan schrijven.
Beets publiceerde in 1839 de eerste druk van de `Camera Obscura' onder het pseudoniem Hildebrand. Hij liet in zijn verhalenbundel de Hollandse burgerlijkheid in al haar bekrompenheid zien. De nieuwe rijken, de oude adel, de traditionele burgers met angst voor vernieuwingen, niemand kwam er goed af, behalve een enkele jonge idealist of een weerloos meisje. In een voorwoord schreef hij dat hij `de Hollandse taal haar zondagse jasje' had uitgetrokken, want hij probeerde natuurlijker te schrijven dan vóór hem gebruikelijk was. De `Camera Obscura' werd zeer populair en is nog steeds een van de meest leesbare boeken van de negentiende eeuw.
Een andere was Jan Kneppelhout met zijn `Studenten-typen' (1841) onder het pseudoniem Klikspaan. Kneppelhout was de eerste in Nederland die het in Frankrijk populaire genre van de fysiologie beoefende. In een fysiologie vind je een beschrijving van alle typen mensen binnen een bepaalde groep of streek. Kneppelhout gaf een beschrijving van de typen studenten die er aan de Leidse universiteit voorkwamen. Daarbij spaarde hij noch de studenten, noch de hoogleraren. Zijn studententypen zijn voor een deel nog herkenbaar. Bijvoorbeeld de student-auteur, die eigenlijk helemaal niet wil studeren, maar schrijver wil worden en de universiteit maar voor lief neemt. Ook de `aflegger' komt nog steeds voor: dat is de student die zich mee laat slepen door de vrijheid die hij opeens krijgt nadat hij 18 jaar beknot is door zijn ouders, die van het café in het koffiehuis rolt, studeren steeds uitstelt, geld leent omdat hij teveel rondjes geeft, en uiteindelijk zijn studie moet stoppen, omdat hij die niet genoeg bijgehouden heeft.
Het leven van alledag wordt rond 1840 belangrijk in de literatuur. De beschreven wereld verkleint zich. De tijd die een roman of verhaal omvat wordt korter en de plaatsen waar het verhaal zich afspeelt krimpen in tot één stad of één dorp. De hoofdpersonen zijn niet meer van adel, maar komen nu uit de gewone burgerij. De beschrijving van de realiteit is wel `idealistisch'. Dat wil zeggen dat de lelijke kanten van de werkelijkheid wel getoond worden, maar altijd met de bedoeling daar een beter leven tegenover te stellen.
In het Nederlands realisme kan men twee perioden onderscheiden. De eerste is die van de bekeerde romantici. Daarbij horen Kneppelhout, Beets, en ook Everhardus Potgieter die in zijn jeugd romantische stukken schreef, en stapte over op realistische novellen. Van Potgieter stamt de term waarmee het realisme in Nederland bekend werd: `de kopyeerlust des dagelijkschen levens'.
Rond 1850 kwamen er nieuwe realisten op. Enkele van de realisten waren van beroep stenograaf, bijvoorbeeld Gerard Keller. Hun technisch vermogen om snel dialogen op te tekenen gebruikten ze in hun novellen.
Jacob Jan Cremer is de voornaamste Nederlandse realist van de tweede groep. Cremer wilde eigenlijk landschapsschilder worden. Hij begon verhalen die hij er hoorde op te schrijven, in het Betuws dialect. Zijn Betuwsche novellen werden immens populair. In zijn grote romans sneed hij thema's aan die men weinig bij andere schrijvers uit die tijd tegenkomt. Hij schreef over stakingen, over een ongehuwde moeder die haar baby vermoordt, over de losse zeden van toneelspelers, over de uitsluiting van joden. Cremer wist politieke aandacht te trekken met zijn novelle `Fabriekskinderen' (1863). Hij schetste daarin het lot van verpauperde kinderen in de Leidse textielindustrie. Zijn `bede, maar niet om geld' bracht grote publieke verontwaardiging op gang. Leidse fabrikanten boden de regering een petitie aan waarin ze vroegen om centrale landelijke maatregelen tegen de kinderarbeid.
Een andere schrijver van realistische novellen was François HaverSchmidt, ook wel bekend als de dichter Piet Paaltjens. In `Familie en kennissen' gebruikte hij het kinderperspectief om de lelijke wereld van de volwassenen te laten zien.
Ook in Vlaanderen begon het realisme bij afvallige romantici. Hendrik Conscience schreef eerst historische romans en dweepte met Victor Hugo. Zijn verhaal `Wat een moeder lijden kan' uit 1841 betekende in Vlaanderen de doorbraak van het realisme. Onderwerp is het armoedige getob van een arbeidersgezin. Later schreef Conscience sombere dorpsverhalen. De gezusters Rosalie en Virginie Loveling schreven samen `Novellen' (1874) over het Vlaamse platteland. Rosalie stierf jong, en Virginie ging tot in de twintigste eeuw door met romans over het Vlaamse leven.
Literaire doorbraak aan het einde van de 19de eeuw en de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen - "De Nieuwe Gids" en "Van Nu en Straks"
Nederland:
na 1880 komt een jonge groep schrijvers op:
een literatuuropvatting die afwijkt van de vorige generatie
literatuur moet niet moralistisch zijn, ze is een individuele uiting van een kunstenaar die daarmee andere individuen wil aanspreken
de zogenaamde Tachtigers kregen niet makkelijk toegang tot de traditionele tijdschriften en daarom richtten ze `De Nieuwe Gids' op
de Tachtigers zijn van grote invloed geweest, omdat ze een nieuw soort taalgebruik introduceerden, de zogenaamde `woordkunst'
ze waren ook zeer op impressies gericht en gebruikten ze technieken die verwant zijn aan het impressionisme in de schilderkunst
Principes van de beweging van Tachtig:
een bepaalde inhoud (wat men schrijft) moet ook bepaalde vorm hebben (hoe schrijft men het)
kunst een persoonlijke uiting dient te zijn - `de allerindividueelste expressie van de individueelste emotie'
De Nieuwe Gids (1885 - 1943) heeft een revolutie betekend in de Nederlandse literatuur:
het ging nu alleen om de kunst zelf, die aan zichzelf genoeg had
de nieuwe literatuur moest ook nieuwe vormen vinden
de auctoriale (alwetende) verteller in de roman, die commentaar gaf op de verwikkelingen en die duidelijke voorkeuren had, werd afgeschaft
een roman moest neutraal zijn, geen standpunten vooraf innemen
er moest een taal gemaakt worden die de kleine nuances van impressies aankon
een allerindividueelst woordgebruik bij - de zogenaamde `woordkunst' met veel nieuwvormingen (neologismen) en ongebruikelijke koppelingen
maar De Nieuwe Gids was niet alleen een tijdschrift van dichters en schrijvers - naast de literaire vernieuwing door de Tachtigers hebben beschouwingen over wetenschap, maatschappij en politiek evenzeer het gezicht van het tijdschrift bepaald
De oprichting van De Nieuwe Gids was het natuurlijk gevolg van een reeks botsingen tussen oud en nieuw. Belangrijk voor de bewustwording van de nieuwe letterkunde is de dood van de jonge dichter Jacques Perk geweest. Hij debuteerde in 1880 met verzen over een jongeling die een onbeantwoorde liefde koestert en daardoor tot liefde voor de schoonheid komt. Zijn gedicht Iris werd geweigerd door De Gids vanwege de religieuze toon waarop hij over kunst sprak. Perk stierf al in 1881, 22 jaar oud, voordat hij een bundel had kunnen publiceren. Willem Kloos schreef een `In memoriam' waarin hij de jonge dichter het offer noemt `dat vallen moest, om de zielen te wekken uit den verlammenden sleur der gewoonte en der alledaagschheid'. In 1882 verscheen Gedichten van Jacques Perk, met een magistrale inleiding van Kloos, waarin hij uitspreekt dat poëzie een gave is `van weinigen voor weinigen'. Perk werd voorgesteld als de voorganger van een nieuwe beweging.
De geschiedenis van De Nieuwe Gids is nauw verbonden met het leven van Willem Kloos. Kloos leed regelmatig aan depressies. Hij kende angsthallucinaties, deed geregeld een poging tot zelfmoord en kwetste zijn vrienden. In die periodes ging het ook slecht met het tijdschrift. Het kwam dan niet op tijd uit en als het uitkwam, bevatte het bijdragen die de voltallige redactie niet geaccepteerd zou hebben.
Al in de beginjaren van het blad zijn er affaires die schandaal veroorzaakten, en niet alleen Kloos was daar verantwoordelijk voor. In 1885 publiceerde Frederik van Eeden onder het pseudoniem Cornelis Paradijs zijn Grassprietjes of liederen op het gebied van Deugd, Godsvrucht en Vaderland. Hierin maakte hij korte metten met de domineespoëzie.
Valser was de zogenaamde Julia-affaire. Kloos en Albert Verwey dichtten samen Julia, een verhaal van Sicilië onder het pseudoniem Guido. Dit was een samenraapsel van oppervlakkig goedklinkend gerijm. Het werd uitgegeven en als serieuze poëzie aan recensenten gestuurd, die erin trapten en het bundeltje prezen. Daarop maakten Kloos en Verwey zich bekend en schreven De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek, waarin ze de vloer aanveegden met de recensenten die Julia serieus genomen hadden.
Kenmerkend voor de literatuur van de Tachtigers is niet alleen dit protest tegen de oude generatie en de breuk met de kunst die op de maatschappij gericht was. Kunst die om de kunst geschreven moet worden heeft een nieuwe beeldspraak nodig, die visueel gericht is en waarin de natuur de bron voor de inspiratie is. Ze is individueel, subjectief en antimoralistisch. Ze is verwant aan het impressionisme in de schilderkunst, gericht op de indruk en het moment.
Vlaanderen:
een flink deel van de negentiende eeuw had de Vlaamse literatuur een defensief karakter - ze moest bewijzen dat ze een eigen bestaansrecht had
maar er was geen eenheidsvlaams - iedereen sprak zijn eigen dialect
als de Vlaming schreef, gebruikte hij Noord-Nederlands dat hij doorspekte met woorden uit zijn streek
bovendien ontbrak het in Vlaanderen aan geschoolde lezers, en het aantal beoefenaars van de letterkunde was ook maar klein (De Vlaamse Beweging)
De dichter en priester Guido Gezelle had zich ten doel gesteld om te werken voor de Vlaamse zaak. Hij probeerde typisch Vlaams te dichten en hij werkte aan een Vlaams woordenboek. Zijn poëzie werd al snel herkend als een geheel eigen geluid, dat los stond van allerlei nationalistisch streven. In Noord-Nederland kwamen de Tachtigers erachter dat er een oudere priester in Vlaanderen rondliep die voldeed aan hun principes van individualisme, natuurbeleving en impressionistisch taalgebruik. Maar contact hadden ze niet met hem. Wellicht waren ze ook geschrokken als ze de wereldvreemde en zeer roomse dichter in zijn zwarte gewaad ontmoet hadden. Die had helemaal geen boodschap aan het individualisme van de Tachtigers.
Dat was heel anders bij enkele Brusselse kunstenaars. Die hadden zich gelaafd aan De Nieuwe Gids en wilden een vergelijkbaar tijdschrift oprichten. Brussel was in deze jaren een bruisende stad (), waarin opvallende tentoonstellingen gehouden werden en een nieuwe architectuur bloeide. Ook bloeide de Franstalige literatuur er. In het huis van de tekenaar-architect Henry van de Velde kwamen jonge studenten en wat oudere schrijvers bij elkaar. Zij richtten samen het tijdschrift Van Nu en Straks op. Hun tijdschrift was `een voorhoede-orgaan gewijd aan de Kunst van Nu, nieuwsgierig naar de kunst-nog-in-wording - die van Straks - hier en in het buitenland.' Men wilde wegvluchten van het toenemende provincialisme van die tijd en een meer internationaal gerichte weg inslaan.
In 1893 kwam het eerste nummer uit, dat bijzonder mooi verzorgd was. Literatoren zoals August Vermeylen en Prosper van Langendonck werkten samen met excellente kunstenaars zoals James Ensor, Henry van de Velde en Jan Toorop. Het derde nummer was helemaal gewijd aan Van Gogh.
De eerste reeks (1893-1894) was overwegend gewijd aan literatuur en beeldende kunst. De redactie bestond uit Cyriel Buysse, Emmanuel De Bom, Prosper Van Langendonck en August Vermeylen. Henry Van de Velde, James Ensor, Georges Minne en Jan Toorop zorgden voor de illustraties. Het was voor het eerst dat literatuur niet meer los werd gezien van andere (beeldende) kunsten.
De Nieuwe Gids werkte inspirerend op Van Nu en Straks. De redacteurs bewonderde het enthousiasme van de Nederlanders en de samenwerking tussen de kunstenaars, maar verder zochten ze een eigen weg. Het naturalisme vonden ze te oppervlakkig, het individualisme overleefd. Gemeenschapskunst was voor hen vanaf het begin heel belangrijk. Verder zochten ze hun inspiratie in het Franse symbolisme, in de muziek van Wagner en in politiek - anarchisme en socialisme. Net als de Tachtigers waren ze antiburgerlijk. Veel belangstelling hadden ze voor de Romantiek met haar aandacht voor de geesteswereld. Het ging hun om een synthese van gevoel en zinnen, van individu en mensheid, van analyse en mystiek. Synthese is het sleutelwoord van de beweging.
De trekker van het tijdschrift was August Vermeylen. Hij was pas 21 toen het tijdschrift opgericht werd. Vooraf was hij naar Nederland gereisd om Willem Kloos, Van Eeden, Verwey en Van Deyssel te bezoeken. De grootheden van Tachtig zegden hem medewerking toe, hoewel Kloos hem op het hart drukte niet op Holland te leunen. Daarna durfde hij. Hij schreef een bits essay, `Kritiek der Vlaamsche Beweging', waarin hij de bekrompen, halfslachtige nationalistische geest van Vlaanderens voortrekkers veroordeelde. Tegelijkertijd vroeg hij om vernieuwing van de Vlaamse Beweging, die zelfstandig, consequent en Europees moet worden.
Een andere voorname redacteur was Prosper van Langendonck. Hij fantaseerde over `de grote Dichter der Toekomst' in zijn belangrijk opstel `Herleving der Vlaamsche poëzij'. Een dichter is volgens hem een volledig en veelzijdig mens die alle schijnbaar losse draden van het leven en de maatschappij samen zal binden `tot de groote synthesis, die het leven zal zijn der toekomst'.
Het tijdschrift was, met name door de medewerking van de beeldende kunstenaars, veel te duur. Het moest twee jaar stoppen voor het verder kon. Een Antwerpse dokter lapte genoeg geld bij om verder te kunnen. Het werd eenvoudiger gedrukt en het werd wat minder revolutionair.
Vanaf 1896 spreekt men van de tweede generatie van Van Nu en Straks (de tweede reeks - 1896-1901). Er kwamen nieuwe auteurs in het tijdschrift, die weldra klinkende namen zouden worden, zoals de romanschrijver Stijn Streuvels en de dichter Karel van de Woestijne. Diens sensuele en woordrijke poëzie vol doodsverlangen maakte ook in Nederland grote indruk. Zo'n wulpse dichtkunst en zo'n kleurrijke taal hadden de Tachtigers en de gemeenschapskunstenaars van de jaren negentig in Nederland niet gebracht. Herman Teirlinck debuteerde in Van nu en Straks en ook Guido Gezelle en Hugo Verriest werden gepubliceerd. August Vermeylen was de grote voortrekker. De tweede reeks was vanwege de financiële situatie soberder van opmaak. In tegenstelling tot de eerste reeks, was er in de tweede reeks nauwelijks inbreng van Nederlandse schrijvers. De tweede reeks wou aanvankelijk meer ruimte laten voor maatschappelijk geëngageerde artikels. De kunstenaar had naast een artistieke eveneens een maatschappelijke rol te vervullen.
In 1901 leidden meningsverschillen tot het voorlopig einde van Van Nu en Straks. De directe aanleiding was een novelle van Jacques Mesnil, Wellust. Emmanuel de Bom, die het Franstalige anarchistische werk van Jacques Mesnil vertaald had, was voor plaatsing van het stuk, terwijl Vermeylen en anderen ertegen waren, vanwege de onzedelijkheid. Dit leidde tot een breuk tussen Jacques Mesnil en August Vermeylen. De meeste redactieleden hadden hun jong enthousiasme voor de anarchistische zaak immers verloren en hadden zichzelf ingeschreven in de burgerlijke maatschappij. Niet veel later werd de weg vervolgd en voortgezet met de oprichting van de tijdschriften Vlaanderen, Nieuw Vlaams Tijdschrift en De Boomgaard.
In Vlaanderen zorgde Van Nu en Straks in amper tien jaar tijd voor een ware omwenteling in de Vlaamse cultuur en fungeerde het als katalysator voor de vrijzinnige en katholieke bladen die in dezelfde tijd ontstonden, vernieuwd of heropgericht werden.
In 1998 werd het tijdschrift heropgericht.
Het naturalisme in de Lage Landen en zijn betekenis voor de techniek van het proza
Naturalisme is een kunststroming die permanent aanwezig is in de periode 1850 - 1900 en vooral literair tot uiting komt.
Naturalistische literatuur is een literatuur met positivistisch - wetenschappelijke pretenties, een sterke waarheidseis, een vaak mens- en maatschappij - analyserend en -ontluisterend karakter.
Volgens de naturalisten de mens is:
onvrij
het product van erfelijkheid, zijn opvoeding en het milieu waartoe hij behoort
overgeleverd aan krachten die sterker zijn dan hijzelf
mens staat machteloos tegen zijn evolutie
Het naturalisme in Nederland - sterk bekritiseerd.
Lodewijk van Deyssel (echte naam - Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm) die onpositivistisch en primair-romantisch was ingesteld, wenste van meet af aan het Nederlandse naturalisme van de Franse voogdij te bevrijden. In zijn tegen Frans Netscher gerichte brochure Over literatuur (1886), waaruit de lyrische passage `Ik houd van het proza' grote bekendheid kreeg, misprees hij Netschers afhankelijkheid van het Franse naturalisme.
Marcelus Emants - in theorie en in de praktijk verdedigd de uitgangspunten van het naturalisme:
alle onderwerpen voor de kunstenaar openstaan
de kunstenaar kan ze toepassen zoals hij wil, zonder rekening te houden met de goede zeden of traditionele smaak van het publiek
waarnemingsvermogen van de naturalist en zijn strijd voor meer waarheid in de literatuur
Omstreeks 1910 begint de aandacht voor het naturalisme af te nemen met het opkomen van een aantal auteurs die nieuwe wegen betreden. Maar de stroming heeft de elementen in het proza geïntroduceerd die nog steeds bij bepaalde auteurs of werken zijn terug te vinden.
Hoofdkenmerk van de Nederlandse naturalisme - de objectieve verteltrant waardoor de auteur, hoewel hij persoonlijk schrijft, geen waardeoordelen geeft. Het gaat vooral om eerlijke, persoonlijke observaties en minder om absolute waarheden. De observaties worden vaak zeer gedetailleerd weergegeven.
Historische roman in het kader van het naturalisme - milieu en erfelijkheid hadden invloed op geschiedenis.
Er is niet echt eenstemmigheid onder de Nederlandstalige auteurs die tot deze stroming kunnen worden gerekend, onderscheidt Ton Anbeek (1982) zeven kenmerken van de naturalistische roman in de Nederlandse letterkunde:
de hoofdepersoon heeft een zwak gestel (zwakte/ziekte, somberheid, verveling, decadentie) - bv. Van de koele meren des doods, Frederik van Eeden
vaak is het verhaal een geschiedenis van een ontnuchtering (bv. teleurstelling in de liefde) - bv. Een liefde, Lodewijk van Deyssel
de hoofdfiguur wordt volledig bepaald door erfelijkheid, opvoeding en milieu - bv. Eline Vere, Louis Couperus
de schrijver kiest partij tegen de burgerij en heeft veeleer oog voor de kleine man - bv. Inwijding, Marcellus Emants
belangstelling voor taboe-onderwerpen, vooral in verband met seksualiteit; er wordt onomwonden geschreven over zaken als bordeelbezoek, homofilie en zelfbevrediging - bv. Het recht van de sterkste, Cyriel Buysse
taalgebruik - neologismen, synestesieën worden gebruikt omdat de gewone taal niet langer voldoet om speciale gewaarwordingen te beschrijven en dialogen wil men zo natuurlijk mogelijk weergegeven
een ik- of personele verteller, nooit een auctoriale verteller, er wordt zeer afstandelijk/objectief verteld, de schrijver geeft geen waardeoordelen - bv. Lenteleven, Stijn Streuvels
7. Nederlandse en Belgische koloniën en hun betekenis voor de Nederlandse literatuur
De invloed van de Nederlandse en Belgische kolonieën op de literatuur is te zien door o.a. de werken van de allochtonen-schrijvers en schrijvers die ooit met de kolonieën in aanraking zijn gekomen.
Het begrip allochtonen-literatuur betreft die schrijvers die `dubbele wortels' hebben en in de jaren '90 debuteerden. Vooral gebruikt men de term migrantenliteratuur of Nederlandstalige literatuur.
Kenmerkend motieven in de koloniale literatuur:
de spanning met de koloniale macht
de verhouding tussen de bevolkingsgroepen
motief van ontheemding - personages, die zich niet thuisvoelen in hun eigen land
het leven in twee culturen
het worstelen met eigen verleden en identiteit
Nederland:
Indisch - Nederlandse literatuur:
schrijvers - Nederlanders die in Indië woonden
West - Indische literatuur ontwikkelde zich wat later
romans, korte verhalen, herrineringen, reisverslagen, vaak ook autobiografie
thema's: cultuurstelsel, ambtenarenaparaat, optreden van het leger, samenleven, opiumgebruik, positie van de halfbloeden
belangrijke auteurs:
Madelon Székely-Lulofs
Beb Vuyk
Maria Dermoût
Eduard Douwes Dekker
Max Havelaar:
kritiek op koloniale situatie in Indië
sterk geëngageerd
ervaringen van Douwes Deker - ambtenaar in Indië
historische documentatie
Max - grote strijder tegen de onrecht en onderdrukking
personages: emotioneel, vol verbeeldingskracht
twee niveau's van het verhaal
op het einde - rechtstreeks - boodschap
Indisch - Nederlands toneel
Johan Fabricus - `Met de handschoen getrouwd'. `Eenzaam'
thema's - de Hollandse vrouw die naar Indië komt, eenzaamheid
In Batavia, het huidige Jakarta, richtte men zelfs in 1778 het allereerste Europese, overzeese geleerdengenootschap op: het `Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen'. Maar uit het oosten kwam ook de felste kritiek op het koloniale systeem. Auteurs als Dirk van Hogendorp en Jacob Haafner waren allesbehalve positief over het gedrag van de Hollanders in de koloniën. Zij zagen vooral het leed dat slaven werd aangedaan.
Dirk van Hogendorp, die zestien jaar in Indonesië leefde, wilde de slavenhandel en slavernij afschaffen. `Een van de opmerkelijkste zaken die mijn geest, bij mijn terugkomst in mijn vaderland getroffen heeft, is de algemene onkunde en onwetendheid over de toestand van onze bezittingen in Oost-Indië', schrijft Van Hogendorp. Niemand in Nederland bleek op de hoogte van de onmenselijke behandeling van slaven. Volgens Van Hogendorp waren vooral vrouwen erg wreed.
Nog radicaler dan Van Hogendorp was Jacob Haafner, die dertien jaar in India en Sri Lanka woonde. De avonturen die hij daar meemaakte, beschreef hij prachtig in reisverhalen als Lotgevallen op eene reize van Madras over Tranquebaar naar het eiland Ceilon (1806) en Reize in eenen Palanquin (1808). Als een van de weinige Europeanen beschouwde Haafner zijn eigen cultuur niet als superieur aan de oosterse. Sterker nog: hij was woest op het arrogante Europa. In zijn Verhandeling over het Nut van Zendelingen en Zendelings-Genootschappen (1807) pleitte hij voor afschaffing van zending, missie en elke vorm van Europese culturele dominantie. Niet de oorspronkelijke bewoners van de koloniën zouden volgens hem bekeerd moeten worden, maar de Europeanen zelf, die zich verre van christelijk gedroegen.
Suriname en Nederlandse Antillen
belangrijkste Surinamse auteurs:
Albert Helman
Bea Vianen
Edgar Cairo
Het leven in Suriname was zo zwaar dat zelfs dichtliefhebbers niet aan dichten toekwamen, aldus Jan Jacob Mauricius, die van 1742 tot 1751 gouverneur van Suriname was. Zijn drie delen Dichtlievende uitspanningen (1753-1762) publiceerde hij pas na terugkomst in Nederland. Al tijdens de terugreis schreef hij Gezang op zee (1752), een gedicht waarin hij trots meldt wat Suriname allemaal aan hem te danken had.
belangrijkste Antilliaanse auteurs:
Cola Debrot
Frank Martinus Arion
België:
1908 - eerste pioniers kwamen naar Congo
Vlaamse culturele organisaties en evenementen ontstaan op basis van privé-initiatief
1942 - eerste Nederlandstalige tijdschrift in Congo, Band
Literatuur uit de koloniale tijd - 1908 - 1960 - een overzicht in de anthologie Geschiedenis van de Vlaams-Afrikaanse letterkunde, 1961 (een jaar na de dekolonisatie van Congo).
Maar de onafhankelijkheid van Congo betekende niet het eind van de Vlaams - Afrikaanse literatuur, maar een nieuw begin - de postkoloniale Congoroman bleek in het algemeen zelfs van een betere kwaliteit dan de koloniale literatuur.
In de Congoroman kunnen drie richtingen onderscheiden worden.
Eerste twee - sterkst vertegenwoordigd in de romans die kort na de onafhankelijkheid ontstonden.
Eerste groep:
negeerde de `afschuwelijke actualiteit' door zich aan de oude orde vast te klampen
aandacht richten op de inheemse bevolking
voorbeelden: Het levende beeld (Jan Bergeyk, 1963), Het duistere rijk (André Claeys, 1963), Elke dag rees weer de zon (Jan van den Weghe, 1963)
Tweede groep:
hoofdthema - onafhankelijkheidsdrama
problematiek van de Congolese emancipatie
hoop op een herstel van de relaties tussen Europeanen en Afrikanen
belangrijkste auteurs: Daisy Ver Boven, Raf van de Linde, Jef Geeraerts (Ik ben maar een neger, 1962)
Derde groep:
hele tijd na 1960 geschreven
de auteurs bekijken de gebeurtenissen van 1960 van afstand
meer aandacht voor de psychologische evolutie van hun hoofdpersonages dan voor inheemse bewolking of de gevolgen van onafhankelijkheid
belangrijkste auteurs: Gerard Soete, Mireille Cottenjé, Paul Brondeel