lit2 od dziennych przerobiona


  1. De Nederlandse briefroman

Boekverslag van Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart:

In Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart onderzoekt de jonge, opstandige Sara de grenzen van haar vrijheid. Ze is intelligent, ze wordt door haar vrome tante (Suzanna Hofland) opgevoed. Haar tweede voogd is de koopman Abraham Blankaart, een ongehuwde vriend van haar overleden vader. Sara heeft bij tante Hofland drie jaar lang een ellendig leven; ze moet zich kleden als een `kwakerinnetje' (volgelinge van de Quakers), mag geen klavier spelen, moet vervelende huishoudelijke taken doen, mag geen buitenlandse schrijvers lezen, wordt zelfs een keer geslagen en krijgt amper genoeg te eten. Sara kan bij haar tante geen liefde en geen antwoorden op haar vragen vinden. Een vroegere schoolvriendin, Aletta (Letje) Brunier, stelt Sara voor in haar kosthuis te komen wonen, bij de weduwe Spilgoed-Buigzaam, een levenswijze vrouw, die graag als een moeder voor de bij haar inwonende jongedames wil zorgen. Ze gaat dus wonen in een tehuis voor jonge dames en neemt zich voor flink van het leven te genieten. Andere jonge dames, die daar leven, zijn maar niet deugdzaam. Letje heeft een vrolijk maar luchthartig karakter; haar zorgzame voogd Arnold Helmers is de tegenhanger van Blankaart. Verder wonen er nog de onbeduidende Charlotte Rien-du-Tout (Lotje) en de geëmancipeerde Cornelia Hartog. Sara profiteert en geniet van haar vrijheid, waarover ze dikwijls schrijft aan haar beste vriendin Anna Willis. De brave Anna vermaant Sara nogal eens vanwege haar zorgeloosheid, maar die reageert daar vinnig op, waardoor aan de vriendschap bijna een einde komt. De weduwe Spilgoed houdt een oogje in het zeil en werkt aan Sara's geestelijke vorming door met haar te musiceren en buitenlandse auteurs te lezen. Sara ontmoet diverse jonge mannen. De klerk en handelsagent Willem Willis, de broer van Anna wordt verliefd op haar. Zijn moeder, de weduwe Sophia Willis-van Zon, ziet echter heel goed in dat Sara geen partij voor hem is; Sara zou hem overheersten en Willem heeft niet genoeg geld. Een tweede potentiële huwelijkskandidaat is Jacob Brunier, de broer van Aletta, maar hij is alleen geschikt om Sara bij gelegenheden te vergezellen en boodschappen voor haar te doen. Een kandidaat met meer kansen is de rijke en verstandige Hendrik Edeling. Hij wordt verliefd op Sara, maar zij wijst zijn aanzoek af: ze heeft haar vrijheid te lief. Bovendien eist Hendriks vader, dat zijn zoon trouwt met een Luthers meisje en Sara is gereformeerd. In zware gesprekken met Cornelia Hartog geeft Hendrik blijk van zijn intelligentie. Cornelia wordt verliefd op Hendrik en schrijft uit jaloezie een voor Sara vervelende, anonieme brief aan Blankaart. Ze wordt echter ontmaskerd. Hendrik heeft zijn vader ingelicht over zijn liefde voor Sara, maar de oude onwrikbare Jan Edeling blijft bij zijn standpunt.

Op een dag maakt Sara kennis met de heer R., die haar aangeboden heeft zijn bibliotheek te gebruiken. Uit zijn brieven aan vriend Jan (de heer G.) komt de rijke R. naar voren las een onbetrouwbare man en vrouwenverleider. Sara is zo dom om naar R.'s buitenplaats buiten de Muiderpoort te gaan om daar in de Hortus Medicus een of ander vreemd gewas te bekijken. Hij probeert haar te gebruiken, sluit haar op, maar moet haar even alleen laten omdat zijn renpaarden in de leidsels verward geraakt zijn. Klaartje, de tuinmansdochter, helpt Sara ontsnappen en verbergt haar. Pas de volgende morgen keert Sara, helemaal over haar toeren, bij de weduwe Spilgoed terug. Uitvoerig schrijft ze Hendrik wat haar overkomen is; ze weet nu dat ze Hendrik lierheeft en op de verkeerde weg is geweest.

Als Blankaart naar Holland terugkomt, worden veel dingen opgelost. Weduwe Spilgoed krijgt een erfenis van 90 duizend gulden, die haar later in staat stelt samen te gaan wonen met de weduwe Willis. Blankaart brengt Willem Willis en Letje Brunier bij elkaar en steunt Willem ook financieel; verder houdt hij zich bezig met de belangen van Jacob Brunier.

Weduwe Spilgoed, Blankaart en Hendrik Edeling zijn overtuigd van Sara's onschuld in de affaire met R. Sara neemt Hendriks huwelijksaanzoek aan. Na een gesprek tussen Blankaart en Hendrik's vader en bemoeienis van dominee Everard Redelijk stemt Edeling toe in het huwelijk van zijn zoon en Sara. Ze krijgen spoedig een zoon (Jan). Anna Willis trouwt met dominee Smit, Letje Brunier met Willem Willis. NAREDE: Sara en Hendrik hebben al tien jaar een gelukkig huwelijk en voeden hun vijf kinderen voorbeeldig op.

  1. Literaire doorbraak aan het einde van de 19de eeuw en de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen - "De Nieuwe Gids" en "Van Nu en Straks"

Nederland:

Principes van de beweging van Tachtig:

De Nieuwe Gids (1885 - 1943) heeft een revolutie betekend in de Nederlandse literatuur:

De oprichting van De Nieuwe Gids was het natuurlijk gevolg van een reeks botsingen tussen oud en nieuw. Belangrijk voor de bewustwording van de nieuwe letterkunde is de dood van de jonge dichter Jacques Perk geweest. Hij debuteerde in 1880 met verzen over een jongeling die een onbeantwoorde liefde koestert en daardoor tot liefde voor de schoonheid komt. Zijn gedicht Iris werd geweigerd door De Gids vanwege de religieuze toon waarop hij over kunst sprak. Perk stierf al in 1881, 22 jaar oud, voordat hij een bundel had kunnen publiceren. Willem Kloos schreef een `In memoriam' waarin hij de jonge dichter het offer noemt `dat vallen moest, om de zielen te wekken uit den verlammenden sleur der gewoonte en der alledaagschheid'. In 1882 verscheen Gedichten van Jacques Perk, met een magistrale inleiding van Kloos, waarin hij uitspreekt dat poëzie een gave is `van weinigen voor weinigen'. Perk werd voorgesteld als de voorganger van een nieuwe beweging.

De geschiedenis van De Nieuwe Gids is nauw verbonden met het leven van Willem Kloos. Kloos leed regelmatig aan depressies. Hij kende angsthallucinaties, deed geregeld een poging tot zelfmoord en kwetste zijn vrienden. In die periodes ging het ook slecht met het tijdschrift. Het kwam dan niet op tijd uit en als het uitkwam, bevatte het bijdragen die de voltallige redactie niet geaccepteerd zou hebben.

Al in de beginjaren van het blad zijn er affaires die schandaal veroorzaakten, en niet alleen Kloos was daar verantwoordelijk voor. In 1885 publiceerde Frederik van Eeden onder het pseudoniem Cornelis Paradijs zijn Grassprietjes of liederen op het gebied van Deugd, Godsvrucht en Vaderland. Hierin maakte hij korte metten met de domineespoëzie.

Valser was de zogenaamde Julia-affaire. Kloos en Albert Verwey dichtten samen Julia, een verhaal van Sicilië onder het pseudoniem Guido. Dit was een samenraapsel van oppervlakkig goedklinkend gerijm. Het werd uitgegeven en als serieuze poëzie aan recensenten gestuurd, die erin trapten en het bundeltje prezen. Daarop maakten Kloos en Verwey zich bekend en schreven De onbevoegdheid der Hollandsche literaire kritiek, waarin ze de vloer aanveegden met de recensenten die Julia serieus genomen hadden.

Kenmerkend voor de literatuur van de Tachtigers is niet alleen dit protest tegen de oude generatie en de breuk met de kunst die op de maatschappij gericht was. Kunst die om de kunst geschreven moet worden heeft een nieuwe beeldspraak nodig, die visueel gericht is en waarin de natuur de bron voor de inspiratie is. Ze is individueel, subjectief en antimoralistisch. Ze is verwant aan het impressionisme in de schilderkunst, gericht op de indruk en het moment.

Vlaanderen:

De dichter en priester Guido Gezelle had zich ten doel gesteld om te werken voor de Vlaamse zaak. Hij probeerde typisch Vlaams te dichten en hij werkte aan een Vlaams woordenboek. Zijn poëzie werd al snel herkend als een geheel eigen geluid, dat los stond van allerlei nationalistisch streven. In Noord-Nederland kwamen de Tachtigers erachter dat er een oudere priester in Vlaanderen rondliep die voldeed aan hun principes van individualisme, natuurbeleving en impressionistisch taalgebruik. Maar contact hadden ze niet met hem. Wellicht waren ze ook geschrokken als ze de wereldvreemde en zeer roomse dichter in zijn zwarte gewaad ontmoet hadden. Die had helemaal geen boodschap aan het individualisme van de Tachtigers.

Dat was heel anders bij enkele Brusselse kunstenaars. Die hadden zich gelaafd aan De Nieuwe Gids en wilden een vergelijkbaar tijdschrift oprichten. Brussel was in deze jaren een bruisende stad (), waarin opvallende tentoonstellingen gehouden werden en een nieuwe architectuur bloeide. Ook bloeide de Franstalige literatuur er. In het huis van de tekenaar-architect Henry van de Velde kwamen jonge studenten en wat oudere schrijvers bij elkaar. Zij richtten samen het tijdschrift Van Nu en Straks op. Hun tijdschrift was `een voorhoede-orgaan gewijd aan de Kunst van Nu, nieuwsgierig naar de kunst-nog-in-wording - die van Straks - hier en in het buitenland.' Men wilde wegvluchten van het toenemende provincialisme van die tijd en een meer internationaal gerichte weg inslaan.

In 1893 kwam het eerste nummer uit, dat bijzonder mooi verzorgd was. Literatoren zoals August Vermeylen en Prosper van Langendonck werkten samen met excellente kunstenaars zoals James Ensor, Henry van de Velde en Jan Toorop. Het derde nummer was helemaal gewijd aan Van Gogh.

De eerste reeks (1893-1894) was overwegend gewijd aan literatuur en beeldende kunst. De redactie bestond uit Cyriel Buysse, Emmanuel De Bom, Prosper Van Langendonck en August Vermeylen. Henry Van de Velde, James Ensor, Georges Minne en Jan Toorop zorgden voor de illustraties. Het was voor het eerst dat literatuur niet meer los werd gezien van andere (beeldende) kunsten.

De Nieuwe Gids werkte inspirerend op Van Nu en Straks. De redacteurs bewonderde het enthousiasme van de Nederlanders en de samenwerking tussen de kunstenaars, maar verder zochten ze een eigen weg. Het naturalisme vonden ze te oppervlakkig, het individualisme overleefd. Gemeenschapskunst was voor hen vanaf het begin heel belangrijk. Verder zochten ze hun inspiratie in het Franse symbolisme, in de muziek van Wagner en in politiek - anarchisme en socialisme. Net als de Tachtigers waren ze antiburgerlijk. Veel belangstelling hadden ze voor de Romantiek met haar aandacht voor de geesteswereld. Het ging hun om een synthese van gevoel en zinnen, van individu en mensheid, van analyse en mystiek. Synthese is het sleutelwoord van de beweging.

De trekker van het tijdschrift was August Vermeylen. Hij was pas 21 toen het tijdschrift opgericht werd. Vooraf was hij naar Nederland gereisd om Willem Kloos, Van Eeden, Verwey en Van Deyssel te bezoeken. De grootheden van Tachtig zegden hem medewerking toe, hoewel Kloos hem op het hart drukte niet op Holland te leunen. Daarna durfde hij. Hij schreef een bits essay, `Kritiek der Vlaamsche Beweging', waarin hij de bekrompen, halfslachtige nationalistische geest van Vlaanderens voortrekkers veroordeelde. Tegelijkertijd vroeg hij om vernieuwing van de Vlaamse Beweging, die zelfstandig, consequent en Europees moet worden.

Een andere voorname redacteur was Prosper van Langendonck. Hij fantaseerde over `de grote Dichter der Toekomst' in zijn belangrijk opstel `Herleving der Vlaamsche poëzij'. Een dichter is volgens hem een volledig en veelzijdig mens die alle schijnbaar losse draden van het leven en de maatschappij samen zal binden `tot de groote synthesis, die het leven zal zijn der toekomst'.

Het tijdschrift was, met name door de medewerking van de beeldende kunstenaars, veel te duur. Het moest twee jaar stoppen voor het verder kon. Een Antwerpse dokter lapte genoeg geld bij om verder te kunnen. Het werd eenvoudiger gedrukt en het werd wat minder revolutionair.

Vanaf 1896 spreekt men van de tweede generatie van Van Nu en Straks (de tweede reeks - 1896-1901). Er kwamen nieuwe auteurs in het tijdschrift, die weldra klinkende namen zouden worden, zoals de romanschrijver Stijn Streuvels en de dichter Karel van de Woestijne. Diens sensuele en woordrijke poëzie vol doodsverlangen maakte ook in Nederland grote indruk. Zo'n wulpse dichtkunst en zo'n kleurrijke taal hadden de Tachtigers en de gemeenschapskunstenaars van de jaren negentig in Nederland niet gebracht. Herman Teirlinck debuteerde in Van nu en Straks en ook Guido Gezelle en Hugo Verriest werden gepubliceerd. August Vermeylen was de grote voortrekker. De tweede reeks was vanwege de financiële situatie soberder van opmaak. In tegenstelling tot de eerste reeks, was er in de tweede reeks nauwelijks inbreng van Nederlandse schrijvers. De tweede reeks wou aanvankelijk meer ruimte laten voor maatschappelijk geëngageerde artikels. De kunstenaar had naast een artistieke eveneens een maatschappelijke rol te vervullen.

In 1901 leidden meningsverschillen tot het voorlopig einde van Van Nu en Straks. De directe aanleiding was een novelle van Jacques Mesnil, Wellust. Emmanuel de Bom, die het Franstalige anarchistische werk van Jacques Mesnil vertaald had, was voor plaatsing van het stuk, terwijl Vermeylen en anderen ertegen waren, vanwege de onzedelijkheid. Dit leidde tot een breuk tussen Jacques Mesnil en August Vermeylen. De meeste redactieleden hadden hun jong enthousiasme voor de anarchistische zaak immers verloren en hadden zichzelf ingeschreven in de burgerlijke maatschappij. Niet veel later werd de weg vervolgd en voortgezet met de oprichting van de tijdschriften Vlaanderen, Nieuw Vlaams Tijdschrift en De Boomgaard.

In Vlaanderen zorgde Van Nu en Straks in amper tien jaar tijd voor een ware omwenteling in de Vlaamse cultuur en fungeerde het als katalysator voor de vrijzinnige en katholieke bladen die in dezelfde tijd ontstonden, vernieuwd of heropgericht werden.

In 1998 werd het tijdschrift heropgericht.

  1. Het naturalisme in de Lage Landen en zijn betekenis voor de techniek van het proza

Naturalisme is een kunststroming die permanent aanwezig is in de periode 1850 - 1900 en vooral literair tot uiting komt.

Naturalistische literatuur is een literatuur met positivistisch - wetenschappelijke pretenties, een sterke waarheidseis, een vaak mens- en maatschappij - analyserend en -ontluisterend karakter.

Volgens de naturalisten de mens is:

Het naturalisme in Nederland - sterk bekritiseerd.

Lodewijk van Deyssel (echte naam - Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm) die onpositivistisch en primair-romantisch was ingesteld, wenste van meet af aan het Nederlandse naturalisme van de Franse voogdij te bevrijden. In zijn tegen Frans Netscher gerichte brochure Over literatuur (1886), waaruit de lyrische passage `Ik houd van het proza' grote bekendheid kreeg, misprees hij Netschers afhankelijkheid van het Franse naturalisme.

Marcelus Emants - in theorie en in de praktijk verdedigd de uitgangspunten van het naturalisme:

Omstreeks 1910 begint de aandacht voor het naturalisme af te nemen met het opkomen van een aantal auteurs die nieuwe wegen betreden. Maar de stroming heeft de elementen in het proza geïntroduceerd die nog steeds bij bepaalde auteurs of werken zijn terug te vinden.

Hoofdkenmerk van de Nederlandse naturalisme - de objectieve verteltrant waardoor de auteur, hoewel hij persoonlijk schrijft, geen waardeoordelen geeft. Het gaat vooral om eerlijke, persoonlijke observaties en minder om absolute waarheden. De observaties worden vaak zeer gedetailleerd weergegeven.

Historische roman in het kader van het naturalisme - milieu en erfelijkheid hadden invloed op geschiedenis.

Er is niet echt eenstemmigheid onder de Nederlandstalige auteurs die tot deze stroming kunnen worden gerekend, onderscheidt Ton Anbeek (1982) zeven kenmerken van de naturalistische roman in de Nederlandse letterkunde:

  1. de hoofdepersoon heeft een zwak gestel (zwakte/ziekte, somberheid, verveling, decadentie) - bv. Van de koele meren des doods, Frederik van Eeden

  2. vaak is het verhaal een geschiedenis van een ontnuchtering (bv. teleurstelling in de liefde) - bv. Een liefde, Lodewijk van Deyssel

  3. de hoofdfiguur wordt volledig bepaald door erfelijkheid, opvoeding en milieu - bv. Eline Vere, Louis Couperus

  4. de schrijver kiest partij tegen de burgerij en heeft veeleer oog voor de kleine man - bv. Inwijding, Marcellus Emants

  5. belangstelling voor taboe-onderwerpen, vooral in verband met seksualiteit; er wordt onomwonden geschreven over zaken als bordeelbezoek, homofilie en zelfbevrediging - bv. Het recht van de sterkste, Cyriel Buysse

  6. taalgebruik - neologismen, synestesieën worden gebruikt omdat de gewone taal niet langer voldoet om speciale gewaarwordingen te beschrijven en dialogen wil men zo natuurlijk mogelijk weergegeven

  7. een ik- of personele verteller, nooit een auctoriale verteller, er wordt zeer afstandelijk/objectief verteld, de schrijver geeft geen waardeoordelen - bv. Lenteleven, Stijn Streuvels

7. Nederlandse en Belgische koloniën en hun betekenis voor de Nederlandse literatuur

De invloed van de Nederlandse en Belgische kolonieën op de literatuur is te zien door o.a. de werken van de allochtonen-schrijvers en schrijvers die ooit met de kolonieën in aanraking zijn gekomen.

Het begrip allochtonen-literatuur betreft die schrijvers die `dubbele wortels' hebben en in de jaren '90 debuteerden. Vooral gebruikt men de term migrantenliteratuur of Nederlandstalige literatuur.

Kenmerkend motieven in de koloniale literatuur:

Nederland:

Indisch - Nederlandse literatuur:

Max Havelaar:

Indisch - Nederlands toneel

In Batavia, het huidige Jakarta, richtte men zelfs in 1778 het allereerste Europese, overzeese geleerdengenootschap op: het `Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen'. Maar uit het oosten kwam ook de felste kritiek op het koloniale systeem. Auteurs als Dirk van Hogendorp en Jacob Haafner waren allesbehalve positief over het gedrag van de Hollanders in de koloniën. Zij zagen vooral het leed dat slaven werd aangedaan.

Dirk van Hogendorp, die zestien jaar in Indonesië leefde, wilde de slavenhandel en slavernij afschaffen. `Een van de opmerkelijkste zaken die mijn geest, bij mijn terugkomst in mijn vaderland getroffen heeft, is de algemene onkunde en onwetendheid over de toestand van onze bezittingen in Oost-Indië', schrijft Van Hogendorp. Niemand in Nederland bleek op de hoogte van de onmenselijke behandeling van slaven. Volgens Van Hogendorp waren vooral vrouwen erg wreed.

Nog radicaler dan Van Hogendorp was Jacob Haafner, die dertien jaar in India en Sri Lanka woonde. De avonturen die hij daar meemaakte, beschreef hij prachtig in reisverhalen als Lotgevallen op eene reize van Madras over Tranquebaar naar het eiland Ceilon (1806) en Reize in eenen Palanquin (1808). Als een van de weinige Europeanen beschouwde Haafner zijn eigen cultuur niet als superieur aan de oosterse. Sterker nog: hij was woest op het arrogante Europa. In zijn Verhandeling over het Nut van Zendelingen en Zendelings-Genootschappen (1807) pleitte hij voor afschaffing van zending, missie en elke vorm van Europese culturele dominantie. Niet de oorspronkelijke bewoners van de koloniën zouden volgens hem bekeerd moeten worden, maar de Europeanen zelf, die zich verre van christelijk gedroegen.

Suriname en Nederlandse Antillen

belangrijkste Surinamse auteurs:

Het leven in Suriname was zo zwaar dat zelfs dichtliefhebbers niet aan dichten toekwamen, aldus Jan Jacob Mauricius, die van 1742 tot 1751 gouverneur van Suriname was. Zijn drie delen Dichtlievende uitspanningen (1753-1762) publiceerde hij pas na terugkomst in Nederland. Al tijdens de terugreis schreef hij Gezang op zee (1752), een gedicht waarin hij trots meldt wat Suriname allemaal aan hem te danken had.

belangrijkste Antilliaanse auteurs:

België:

Literatuur uit de koloniale tijd - 1908 - 1960 - een overzicht in de anthologie Geschiedenis van de Vlaams-Afrikaanse letterkunde, 1961 (een jaar na de dekolonisatie van Congo).

Maar de onafhankelijkheid van Congo betekende niet het eind van de Vlaams - Afrikaanse literatuur, maar een nieuw begin - de postkoloniale Congoroman bleek in het algemeen zelfs van een betere kwaliteit dan de koloniale literatuur.

In de Congoroman kunnen drie richtingen onderscheiden worden.

Eerste twee - sterkst vertegenwoordigd in de romans die kort na de onafhankelijkheid ontstonden.

Eerste groep:

Tweede groep:

Derde groep:



Wyszukiwarka

Podobne podstrony:

więcej podobnych podstron