6964825459

6964825459



was, gezien haar levendige en persoonlijke manier van schrijven. An-toninus concentreert zich meer op het vermelden van plaatselijke be-zienswaardigheden dan op het verslag van de eigenlijke reis en hij is, wat de hier bedoelde termen aangaat, aanmerkelijk eentoniger en be-perkter in zijn woordkeus dan Egeria.

Ofschoon beide auteurs zich over het algemeen bedienen van een terminologie die reeds vóór hun tijd gangbaar was, troffen wij bij hen soms een woordgebruik aan dat kenmerkend voor de latere Latijnse om-gangstaal mag worden geacht. Hiertoe behoren, voor wat Egeria be-treft: de vele composita en decomposita, gevormd met het voorvoegseI per-, omschrijvingen door middel vanfacere, uitdrukkingen ais esse ad1 be-zoeken’ en manere ‘overnachten5; bij Antoninus konden wij behalve op de twee laatstgenoemde uitdrukkingen wijzen op redirepost se ‘terugkeren’.

Van de andere kant troffen wij soms verschijnselen aan die niet stroken met de door velen in de omgangstaal aanwezig geachte ten-densen: het in beide tekstcn onverwacht grotę aantal deponentia en bij Egeria bovendien het freąucnte gebruik van ire. Hiertoe behoren ook de volgende verschijnselen, die wij hebben vermeld, hoewel ze strikt genomen buiten het terrein van ons onderzock vallen: de vele passi-vumvormen van de onvoltooide tijden in beide teksten, bij Egeria bo-vendien het vaak terugkerende onpersoonlijke passivum en het niet door omschrijying uitgedrukte werkwoordelijkc aspect.

Ais semantische nieuwvormingen vondcn wij bij Egeria: (se) plicare ad en se iungere ad ‘naderen’, se dirigere ‘naar binnen gaan’, projicisci iter en perexire (iter) ‘de reis voortzetten’; bij Antoninus merkten wij op: applicare ‘overnachten’, gubernare ‘begeleiden’ en reiterare ‘terugkeren’.

In Egeria’s vocabularium troffen wij ais voordien weinig of niet bekende termen aan: transversare ‘oversteken’, campsare ‘afbuigen’ en de decomposita perdescendere, persubire en reingredi.

In het tweede hoofdstuk hebben wij aandacht geschonken aan termen die in verband staan met het wonder en het wonderdadige. Hierbij bleek Antoninus te beschikken over de grootste verscheidenheid in woordkeus, hetgcen in overeenstcmming is met zijn grotę, vaak nai'eve belangstelling voor het miraculeuze.

Voor ‘wonderen’ ontlenen bciden aan het bekende christclijke idioom de woorden mirabilia en uirtutes; in Egeria’s tekst zien we bovendien gęsta en Antoninus noemt een wonder twee maal signum. De door Antoninus gebruikte termen benejicium en secretum komt men elders zelden tegen. Zeer opvallend is het ontbreken van het woord miraculum in deze betekenis, zowel bij Egeria ais bij Antoninus.

137



Wyszukiwarka