Assimil Dutch 2

405 vierhonderd en vijf

bli|ven, remain	ik bleef	ik ben gebleven
blinken, shine	het blonk	het heeft geblonkei
breken, break	Ik brak (we braken)	ik heb gebroken
brengen, bring	ik bracht	ik heb gebracht
denken, think	ik dacht	ik heb gedacht
doen, do	ik deed	ik heb gedaan
dragen, carry	ik droeg	ik heb gedragen
drijven, float, conduct	ik dreef	ik heb gedreven
dringen, push, press	ik drong	ik ben gedrongen
drinken, drink	ik dronk	ik heb gedronken
dwingen, lorce	ik dwong	ik heb gedwongen
eten, eat	ik at (we aten)	ik heb gegeten
gaan, go	ikging	ik ben gegaan
gelden, apply	het gold	het heeft gegolden
genezen, heal	ik genas (we genazen)	ik heb genezen
genieten, enjoy	ik genoot	ik heb genoten
glijden, slide, glide	ik gleed	ik heb gegleden
hangen, hang	ik hing	ik heb gehangen
hebben, have	ik had	ik heb gehad
heffen, lift	ik hief	ik heb geheven
helpen, help	ik hielp	ik heb geholpen
heten, be called	ik heette	ik heb geheten
houden, hołd	ik hield	ik heb gehouden
kiezen, choose	ik koos	ik heb gekozen
kijken, look	ik keek	ik heb gekeken
klimmen, climb	ik kiom	ik heb geklommen
kilnken, sound	het klonk	het heeft geklonken
komen, come	ik kwam (we kwamen)	ik ben gekomen
kopen, buy	ik kocht	ik heb gekocht
krijgen, get, receive	ik kreeg	ik heb gekregen
kunnen, be able	ik kon (we konden)	ik heb gekund

lachen, laugh	ik lachte	ik heb gelachen
laden, load	ik laadde	ik heb geladen
laten, let, leave	ik liet	ik heb gelaten
lezen, read	ik las (we lazen) ik heb gelezen
liegen, lie, tell lies	ik loog	ik heb gelogen
liggen, lie, recline	ik lag (we lagen) ik heb gelegen
lijden, sufler	ik leed	ik heb geleden
lijken, resemble	ik leek	ik heb geleken
lopen, walk, run	ik liep	ik heb gelopen
moeten, must, have to	ik moest	ik heb gemoeten
mogen, may	ik mocht	ik heb gemoogd
nemen, take	ik nam (we namen)	ik heb genomen
ontmoeten, meet	ik ontmoette	ik heb ontmoet
ontvangen, receive	ik ontying	ik heb ontvangen
raden, guess	ik raadde	ik heb geraden
rijden, ride	ik reed	ik heb gereden
roepen, cali	ik riep	ik heb geroepen
scheiden, separate	ik scheidde	ik heb gescheiden
schenken, give	ik schonk	ikhebgeschonken
scheren, shave	ik schoor	ik heb geschoren
schijnen,appear.shine ik scheen		ik heb geschenen
schrijyen, write	ik schreef	ik heb geschreven
slaan, hit	ik sloeg	ik heb geslagen
slapen, sleep	ik sliep	ik heb geslapen
sluiten, close	ik sloot	ik heb gesloten
snijden, cut	ik sneed	ik heb gesneden
spijten, regret	het speet me	het heeft me gespeten
spreken, speak	ik sprak (we spraken)	ik heb gesproken
springen, jump	ik sprong	ik heb gesprongen
staan, stand	ik stond	ik heb gestaan
stelen, steal	ik stal (we stalen) ik heb gestolen
sterven, die	ze stierf	ze is gestoryen
stijgen, rise	ik steeg	ik ben gestegen
strijden, strive, contend	ik streed	ik heb gestreden