Familie - rodzina

het familie, n	rodzina
het gezin, nen	bliższa rodzina
het familie, n	dalsza rodzina
gezinsleven	życie rodzinne
sociaal leven	życie towarzyskie
de man, nen; echtgenoot	mąż
de vrouw, en; de echtgenote	żona
huisvrouw	kura domowa
de moeder, s	mama
de vader, s	tata
de broer, s; de broeder, s/en	brat
de zus,sen; de zuster, s	siostra
broers en zusters	rodzeństwo
de dochter, s / en	córka
de zoon, zonen	syn
het nazaten; de nakomelingschap	potomstwo
de ouder, s	rodzice
de oma, s; de grootmoeder	babcia
de opa, s; de grootvader	dziadek
de grootouders	dziadkowie
de kleinzoon	wnuk
de kleindochter	wnuczka
de kleinkinderen	wnukowie
overgrootmoeder	prababcia
overgrootvader	pradziadek
overgrootouders	pradziadkowie
achterkleinkind	prawnuki
de tante, n	ciotka
de oom, s	wujek
de neef, neven	kuzyn
de nicht, en	kuzynka
neven / nichten	kuzynostwo
de schoonvader	teść
de schoonmoeder	teściowa
de schoonouders	teściowie
de stiefvader	ojczym
de stiefmoeder	macocha
de neef, neven	bratanek, siostrzeniec
de nicht, en	bratanica, siostrzenica
de schoondochter	synowa
de schoonzoon	zięć
de peet, de peter	ojciec chrzestny
de peet, de meter	matka chrzestna
de peet	rodzice chrzestni
bekend, bekendheid	znajomy, znajoma
collega	kolega z pracy
de metgezel / in (f)	kolega
vriend / in (f)	przyjaciel / ka
beste vriend	najlepszy przyjaciel /ka
verliefd paar, minnaars	kochanek /ka
verloofde	narzeczony /a
vriendin(netje)	dziewczyna
vriend	chłopak
het kind, eren	dziecko
het weeskind	sierota
de verjaardag	urodziny
de scheiding	rozwód

Hoeveel kinderen wil je hebben? - Ile chciałbyś mieć dzieci?

2. Seasons of life

kindsheid	niemowlęctwo
jeugd	dzieciństwo
teenager	wiek nastoletni
volwassenheid	dorosłość
ouderdom	starość
ouderschap	rodzicielstwo
moederschap	macierzyństwo
vaderschap	ojcostwo
kinderen hebben	posiadanie dzieci
groeien	rośnięcie
opgroeien	dorastanie
oud worden	starzenie
geboorte	narodziny
baren	rodzić
geboren worden	urodzenie się
dood	śmierć
het sterven	umieranie
sterven, overlijden	być umarłym

2

---