25-06-2005
Voor de houding van de Nederlandse soldaten in Srebrenica bestaat een woord: lafheid
Raymond van den Boogaard
Nederlanders zijn bang voor geweld. Dat is de conclusie van 'Geen helden: over Srebrenica als militaire metafoor', een hoofdstuk uit het boek Zilverstad. Hieronder enkele citaten.
De opvatting dat het in Srebrenica wel eens heel anders afgelopen had kunnen zijn wanneer er andere UNPROFOR-soldaten dan de Nederlanders hadden gezeten, heeft een hardnekkig leven - op zijn minst even hardnekkig als de Nederlandse verdachtmakingen dat de zaak door andere landen verraden is. In 2001 houdt de Franse Nationale Assemblee een parlementaire enquête naar de val van Srebrenica. [...] Nadat de Nederlanders hebben getuigd, komt ook generaal Janvier aan het woord, de commandant van UNPROFOR in 1995.
De Nederlanders hebben hem in het recente verleden tot zondebok willen maken - hij zou degene zijn geweest die niet voldoende energiek Dutchbat van luchtsteun zou hebben voorzien tijdens de Franse opmars [...]. Maar Janvier kaatst [...] het argument terug: naar het oordeel van de Franse generaal zouden, wanneer er in plaats van 400 Nederlanders in Srebrenica 400 Fransen hadden gezeten, deze de enclave gehouden hebben. ,,Met 400 Fransen was het volledig anders geweest, want wij zouden hebben gevochten'', aldus Janvier. ,,De Nederlanders hebben (van Janvier, RvdB) wel de opdracht gehad te vechten. Wanneer men een order ontvangt om te vechten, dan vecht men. [...] Natuurlijk ontbrak het ons in de strijdkrachten van de Verenigde Naties aan middelen om de Servische artillerie uit te schakelen. [...] De Nederlanders hadden echter de beschikking over krachtige anti-tankwapens: ze hebben ze niet gebruikt.''
[...]
Voor die door Janvier en anderen opgemerkte onwil om te vechten, en de neiging om de veiligheid van de eigen manschappen voorop te stellen, zoals Karremans die belijdt, bestaat een woord: lafheid. Het is echter opvallend dat dit verwijt in Nederland maar zelden gemaakt wordt - niet in het parlement, en eigenlijk ook nauwelijks daarbuiten. De gedachte dat van militairen gevergd kan worden dat zij bereid zijn te sneuvelen in het kader van de uitvoering van bevelen - historisch gezien nogal een vanzelfsprekendheid van het militair bedrijf - is in deze jaren in Nederland kennelijk geheel in onbruik geraakt. Het geval-Srebrenica laat zien dat het Nederlandse leger, de politiek die hen uitzendt én de publieke opinie er bijna steeds van uitgaan, dat risico's altijd beheersbaar moeten zijn.
[...]
De Nederlandse krijgsmacht kende op het einde van de Koude Oorlog in de jaren zeventig en tachtig natuurlijk wel regelmatig doden - maar dat waren de zogeheten 'vredesverliezen', van jongens die met hun jeep van de weg reden of hun tentje zo perfect hadden gecamoufleerd, dat er bij een oefening op de Noord-Duitse laagvlakte een tank overheen reed.
Maar bij de uitoefening van gevechtstaken? Voor betrokkenen was het kennelijk ondenkbaar dat er in Srebrenica rekening zou worden gehouden met verliezen. De opvatting van de overste Karremans, dat hij de politiek 'nog wel eens had willen horen' als hij meer dan één dode uit Srebrenica mee terug had genomen, is vermoedelijk terecht.
[...]
Voor NRC-columnist J.L. Heldring toont Srebrenica aan dat Nederlanders ,,geen martiale natie'' vormen. Soms tot woede van anderen in politiek Den Haag hamert Heldring door de jaren heen op de ontoereikendheid van de Nederlandse vechtersmentaliteit. ,,Na Srebrenica gold het - ook officiële - medeleven, zoniet medelijden eerst onze soldaten die geen verliezen hadden geleden (behalve die ene dode) en pas later de Bosnische bevolking, die ze hadden moeten beschermen'', constateert de columnist droogjes. Hij denkt ook niet dat het ooit anders zal worden: ,,dat zou een cultuuromslag vergen bij een bevolking die vanouds een grondige hekel heeft aan alles wat naar het militaristische zweemt''. Dat neemt misschien niet weg dat de militairen in Srebrenica het wel heel erg hebben gemaakt met de traditionele afkeer van vechten: ,,Goed, vechten behoort niet tot het mandaat, maar je verwacht van militairen, zeker van militairen die ervoor betaald worden, althans een symbolische daad van verzet.'' Zo'n daad - daarover zijn alle bronnen het eigenlijk eens - is er in Srebrenica niet geweest. Er is niet één militair die als een held kan worden aangemerkt.
,,Zijn wij laf?'' vraagt de socioloog Bram de Swaan in een geruchtmakende column op 22 juli 1995, om deze vraag vervolgens meteen bevestigend te beantwoorden: de Nederlandse militairen hadden de burgerbevolking van Srebrenica ,,niet aan de Serviërs mogen uitleveren, ook al had dat in de eigen gelederen slachtoffers gekost''. Dat zou een kwestie van eer moeten zijn, meent hij. Maar het begrip eer lijkt ook al uit het Nederlands spraakgebruik verdwenen, net als het begrip vernedering.
Zeven jaar later blijkt De Swaan nog steeds de mening toegedaan, dat Srebrenica aantoont dat 'wij laf zijn' in die zin dat politiek én samenleving weigeren praktisch en expliciet om te gaan met sommige vormen van militair geweld. Neem de lichte bewapening van Dutchbat in Srebrenica, betoogt De Swaan: ,,Mensen die dit bedacht hebben leven in een permanente kinderkamer, in een enclave van geweldloosheid, een oase van pacificatie die zij zelf aanzien voor de grote wereld.''
De Swaan meent dat de afkeer van het nadenken over geweld en de implicaties ervan als 'preutsheid' kunnen worden omschreven. ,,Veruit de meeste Nederlanders staan vreemd en afwijzend tegenover alle geweld. Zij leven, al denken ze zelf van niet, in een heel vreedzame samenleving [...] De Nederlanders die zo nuchter omgaan met seksualiteit en drugsgebruik vervallen wanneer ze met geweld te maken krijgen in een wonderlijke, onwereldse en ondoordachte preutsheid.'' Deze trek zal Nederland, in een tijd van internationaal terrorisme wellicht nog duur te staan komen, meent De Swaan: ,,In Nederland leven, ook nu nog, mensen met het gevoel: dat doen ze toch niet - de hogesnelheidstrein laten ontsporen, een zeedijk opblazen, een kerncentrale bombarderen.''
http://vorige.nrc.nl/dossiers/srebrenica/opinie/article1866355.ece