PONS Powerkurs Niederlaendisch(1)

background image

PONS Powerskurs für Anfänger (kann dir das Italienisch auch helfen

☺ )

1a

T
Kijk, een brief, uit Nederland
S Uit Nederland?
T Ik lees de brief voor. „Bent u
meneer van Kampen? Komt u
dan alstublieft direct naar
Nederland. Het is belangrijk.
Heel belangrijk. Meneer
Lieftienk wacht op u Woensdag,
10 Oktober om 14 uur.“
S Wat spannend! Wat doe je?
Ga je?
T Ja, ik ga. En jij? Wat doe jij?
S Ik ga ook.

1a Ein geheimnisvoller Brief

Thomas Schau, ein brief aus
den Niederlanden
Sonja Aus den Niederlanden?
T Ich lese den Brief vor. „Sind
sie Herr van Kampen? Dann
kommen sie bitte direkt in die
Niederlande. Es ist wichtig. Sehr
wichtig (sogar). Herr Lieftienk
erwartet sie. Mittwoch, den 10.
Oktober um 14 Uhr.“
S Wie spannend! Was machts
du (nun)? Fliegst (gehst) du
(hin)?
T Ja, ich fliege (gehe). Und du?
Was machst du?
S Ich fliege (gehe) auch (hin).

1a Una lettera piena di
mistero

T Guarda, una lettera dai Paesi
Bassi
S Dai Paesi Bassi?
T Ti leggo la lettera. “È il signor
van Kampen? Allora venga
direttamente nei Paesi Bassi. È
importante. Molto importante. Il
signor Lieftienk la aspetta,
Mercoledì 10 ottobre alle 14.”
S Che emozionante! Che cosa
fai? Ci vai?
T Sì, ci vado. E tu? Che cosa
fai?
S Anch’io ci vado.

1a Oefeningen

Hoe laat is het?
Het is drie uur.
Wanneer komt u?
Ik kom om vier uur.
Ik kom maandag
dinsdag, woensdag,
donderdag, vrijdag,
zaterdag, zondag,
Ik kom in januari,
februari, maart, april
mei, juni, juli
augustus, september, october
november, December

14.00 twee uur
14.05 vijf over twee
14.10 tien over twee
14.15 kwart over twee
14.20 tien voor half drie
14.25 vijf voor half drie
14.30 half drie
1435 vijf over half drie
14.40 tien over half drie
14.45 kwart voor drie
14.50 tien voor drie
14.55 vijf voor drie

Ga jij naar Nederland?
Ja, ik ga.
Bent u meneer Lieftienk?
Hij wacht op u.
Hou laat is het? Het is 14 uur.
Wanneer komt u? Ik kom om 4 uur.
Wanneer ga je? Ik ga in December

1a Übungen

Wie spät ist es?
Es ist drei Uhr.
Wann kommen sie?
Ich komme um vier Uhr.
Ich komme am Montag.
Dienstag, Mittwoch
Donnerstag, Freitag
Samstag, Sonntag
Ich komme im Januar.
Februar, März, April
Mai, Juni, Juli
August, September, Oktober
November, Dezember

1a Esercizi

Che ore sono?
Sono le tre.
Quando viene?
Vengo alle Quattro.
Vengo Lunedì
Martedì, Mercoledì
Giovedì, Venerdì,
Sabato, Domenica.
Vengo a gennaio
A Febbraio, in marzo, in aprile
In maggio, in giugno, in luglio
In agosto, a settembre, in
ottobre, a novembre, a
dicembre.


14.00 le due
14.05 le due e cinque
14.10 le due e dieci
14.15 le due e un quarto
14.20 le due e venti
14.25 le due e venticinque
14.30 le due e mezza
1435 le due e trentacinque
14.40 le tre meno venti
14.45 le tre meno un quarto
14.50 le tre meno dieci
14.55 le tre meno cinque

1b

T Zie jij meneer Lieftink?
S Nee. Wat heeft hij aan?
T Hij draagt een blauwe jas en
een blauwe hoed.
S Hij staat daar!

1b Guten Tag, Herr Lieftink

T Siehest du Herrn Lieftink?
S Nein. Was hat er an?
T Er trägt einen blauen Mantel
und einen blauen Hut
S Dort steht er!

1b Buon giorno signor
Lieftink

T Vedi il signor Lieftink?
S No. Che cosa ha addosso?
T Porta un soprabito blu e un
cappello blu.

background image

T Goedemiddag, bent u meneer
Lieftink?
L Ja, ik ben Lieftink. Bent u
meneer van Kampen?
T Ja, ik ben Thomas van
Kampen en dit is Sonja Wolff.
L Lieftink, aangenaam
S Sonja Wolff, prettig met u
kennis te maken
L Zullen we ergens koffie
drinken?
S Dat is een goed idee.

T Guten Tag, sind sie Herr
Lieftink?
L Ja, ich bin herr Lieftink. Sind
sie Herr van Kampen?
T Ja, ich bin Thomas van
Kampen und das ist Sonja
Wolff.
L Lieftink, angenehmen
S Sonja Wolff, Sehr erfreut, Sie
kennen zu lernen
L Sollen wir irgendwo Kaffee
trinken?
S Das ist eine gute Idee

S È là!
T Buon giorno, lei è il signor
Lieftink?
L Sì, sono Lieftink. Lei è il
signor van Kampen?
T Sì, sono Thomas van Kampen
e questa è Sonja Wolff.
L Lieftink, piacere.
S Sonja Wolff, lieta di
conoscerla.
L Che dite, prendiamo un caffé
da qualche parte?
S Questa è una buona idea.

1b Oefeningen

Ben jij Thomas?
Bent u mevrouw Wolff?
Ja, ik ben Sonja Wolff.
Hoe heet jij?
Hoe heet u?
Ik heet Pieter Lieftink.
Wat is jouw naam?
Wat is uw naam?
Mijn naam is Lieftink.
Prettig met u kennis te maken.

a1)
Goedemiddag.
Goedemiddag.
Bent u mevrouw Wolff?
Nee, ik heet Thea Tuinstra.
Zij is mevrouw Wolff.
a2)
Goedemiddag.
Goedemiddag.
Bent u mevrouw Wolff?
Ja, ik ben Sonja Wolff.
En wat is uw naam?
Mijn naam is Jansen
Prettig met u kennis te maken
b1) Wat is uw naam?
Mijn naam is Lieftink
Hoe heet jij?
Ik heet Pieter Lieftink
Ben jij Sonja Wolff?
Ja, ik ben Sonja Wolff.
Jansen aangenaam.
Sonja Wolff, prettig met u kennis te
maken.

1b Übungen

Bist du Thomas?
Sind sie Frau Wolff?
Ja, ich bin Sonja Wolff.
Wie heißt du?
Wie heißen Sie?
Ich heiße Pieter Lieftink.
Wie ist dein Name?
Wie ist Ihr Name?
Mein Name ist Lieftink.
Sehr erfreut, Sie kennen zu
lernen.

1b Esercizi

Sei Thomas?
Lei è la signora Wolff?
Sì, sono Sonja Wolff.
Come ti chiami?
Lei come si chiama?
Mi chiamo Pieter Lieftink.
Qual è il tuo nome?
Qual è il suo nome?
Il mio nome è Lieftink
Lieto di fare la sua conoscenza.

1c

L Thomas, wie ben je? Wat doe
je? Vertel eens.
T Nou, ik ben Thomas van
Kampen. Ik ben journalist, en ik
woon in Boston. Mijn adres is
Parker Street 17. Ik woon daar
samen met Sonja. Zij is mijn
vriendin. En ik ben 28 jaar.
L En jij?
S Ik ben Sonja Wolff. Ik heb
kunstgeschiedenis gestudeerd,
en ik ben werkloos. Ik ben 29.
En u, wie bent u, en wat is uw

1c Die Sache bleibt ein Rätsel

L Thomas, wer bist du? Was
machst du? Erzähl mal.
T Nun, ich bin Thomas van
Kampen. Ich bin Journalist, und
ich wohne in Boston. Meine
Adresse ist Parker Street 17. Ich
wohne dort zusammen mit
Sonja. Sie ist meine Freundin.
Und ich bin 28 Jahre alt.
L Und du?
S Ich bin Sonja Wolff. Ich habe
Kunstgeschichte studiert, und
ich bin arbeitlos. Ich bin 29. Und

1c La faccenda rimane
misteriosa
L
Thomas, chi sei? Che cosa
fai? Racconta!
T Dunque, sonoThomas van
Kampen. Sono giornalista e
abito a Boston. Il mio indirizzo è
Parker Street 17. Abito là
assieme a Sonja. Lei è la mia
ragazza. E io ho 28 anni.
L E tu?
S Io sono Sonja Wolff. Ho
studiato storia dell’arte e sono
disoccupata. Ho 29 anni. E lei,
chi è lei e qual è la sua

background image

beroep?
L Zeg mar jij. Ik heet Pieter. Ik
werk op een Notariskantoor, en
ik ben jullie contactpersoon. Ik
geef Thomas en jou vier
opdrachten.

sie, wer sind sie, und was ist ihr
Beruf?
L Sag doch du. Ich heiße Pieter.
Ich arbeite in einem Notariat,
und ich bin eure Kontaktperson.
Ich gebe Thomas und dir vier
Aufträge.

professione?
L Dammi pure del tu. Mi chiamo
Pieter. Lavoro in un ufficio
notarile e sono il vostro
referente. Do a Thomas e a te
quattro obiettivi.

1c Oefeningen

Wat is uw achternaam?
Wat is uw voornaam
Wat is uw leeftijd?
Waar woont u?
Wat is uw nationaliteit?
Ik ben Duitser/ Duitse
Oostenrijker/ Oostenrijkse
Zwitser/ Zwitserse
Nederlander/ Nederlandse
Belg/ Belgische
Fransman/ Française
Bent u getrouwd?


Wat is uw naam?
Ik ben meneer Lieftink
Hoe is zijn voornaam?
Hij heet Thomas
Thomas, wat is jouw beroep?
Ik ben journalist
Thomas, wie is jouw vriendin?
Sonja is mijn vriendin
Waar woont Sonja?
Haar adres is Parker Street 17

ACHTERNAAM: Van Kampen
VOORNAAM: Thomas
ADRES: Parker Street 17, Boston
LEEFTIJD: 28
BEROEP: journalist
GETROUWD: nee

1c Übungen

Wie ist ihr Nachname?
Wie ist ihr Vorname?
Wie alt sind sie?
Wo wohnen sie?
Was ist ihre Nationalität?
Ich bin Deutscher/ Deutsche
Österreicher/ in
Schweizer/ in
Niederländer/ in
Belgier/ in
Franzose/ in
Sind sie verheiratet?

1c Esercizi

Qual è il suo cognome?
Qual è il suo nome?
Quanti anni ha?
Dove abita?
Qual è la sua nazionalità?
Sono tedesco/ a
Austriaco/ a
Svizzero/ a
Dei Paesi Bassi
Belga
Francese
È sposato/ a?

2a

T
Goedemiddag. Hebt u een
folder over Amsterdam en een
plattegrond?
H
Ja hoor. Hier is een
stadswandeling met de
belangrijkste
bezienswaardigheden. Een
plattegrond van het centrum zit
in de folder. Is dat goed?
T O prima. Ik heb nog een
vraag. Wij willen graag een
rondvaart maken. Hou laat
vertrekt de rondvaartboot?
H
Elk uur, om kwart over.
T Waar vertrekt de boot?
H Bij het Centraal Station, hier
vlakbij.
T O ja, ik heb nog een vraag.
Hebt u een lijst met hotels?
H In de folder zit een lijst. Ziet u
wel?
T Ja, ik zie het.

2a Erste Informationen

T
Guten tag. Haben sie einen
Prospekt von Amsterdam und
einen Stadtplan?
H
Ja. Hier ist ein Stadtrundgang
mit den wichtigsten
Sehenswürdigkeiten. Ein
Stadtplan vom Zentrum steckt in
dem Prospekt. Ist das in
Ordnung?
T O prima. Ich habe noch eine
Frage. Wir möchten gern eine
Rundfahrt machen. Wann fährt
das Boot für die Rundfahrten
ab?
H
Jede Stunde, um viertel nach.
T Wo fährt das Boot ab?
H Beim Hauptbahnhof, hier
ganz in der Nähe.
T O ja, ich habe noch eine
Frage. Haben sie auch eine
Hotelliste?
H In dem Prospekt ist eine Liste.

2a Prime informazioni

T
Buon pomeriggio. Ha dei
depliant di Amsterdam e una
piantina della città?
H
Certo. Qui c’è un giro della
città con le attrazioni principali.
Una piantina del centro si trova
nel depliant. Va bene?
T Oh ottimo. Ho ancora una
domanda. Vorremo fare un giro
in battello. Quando parte il
battello?
H
Ogni ora, un quarto d’ora
dopo.
T Da dove parte il battello?
H Dalla stazione centrale, qui
vicino.
T Ah, ecco. Ho ancora una
domanda. Ha anche una lista
degli hotel?
H Nel depliant c’è una lista.
Vede?
T Sì, la vedo.

background image

H Alstublieft
T Dank u wel
H Tot uw dienst.

Sehen sie?
T Ja, ich sehe sie.
H Bitte
T Danke schön
H Gern geschehen

H Prego
T Molte grazie
H A sua disposizione!

2a Oefeningen

Hebt u informatie over Delft?
de rondvaart
de stadswandeling
de tentoonstelling
de bezienswaardigheden
Hebt u een plattegrond?
Wat zijn de openingstijden van
het museum?
Zijn er bijzondere activiteiten?


Vertrekt de boot bij het Centraal
Station? De boot vertrekt bij het
Centraal Station.
Hebt u een lijst met
bezienswaardigheden? U hebt een lijst
met de bezienswaardigheden.
Is hij werkloos? Hij is werkloos.
Woont zij in Boston? Zij woont in
Boston.
Is het belangrijk? Het is belangrijk.

Hoe laat is het? Het is kwart over vier.
Waar woont Martin? Martin woont in
Amsterdam.
Bent u meneer Lieftink? Nee ik ben
Johan Veldman.
Wanneer komt hij? Hij komt maandag 8
september.
Wat is uw beroep? Ik ben journalist.

2a Übungen

Haben sie Informationen über
Delft?
die Rundfahrt
den Stadtrundgang
die Ausstellung
die Sehenswürdigkeiten
Haben sie einen Stadtplan?
Wie sind die Öffnungszeiten des
Museums?
Gibt es besondere
Veranstaltungen?

2a Esercizi

Ha delle informazioni su Delft?
sul giro in battello
sul giro della città
sulla mostra
sulle attrazioni principali
Ha una piantina della città?
Quando è aperto il museo?
Ci sono particolari
manifestazioni?

2b

St
Goedemorgen dames en
heren. We varen nu op de
Amstel. Links ziet u een groot
gebouw. Dat is het
Muziektheater. En dit is de
Magere Brug, uit 1671. Nu ziet u
links een gebouw met torens.
Dat is het Rijksmuseum. We
varen nu op de Singel. Rechts,
op nummer zeven, staat het
smalste huis van Amsterdam.
T
Meneer, hoe breed is het
huis?
St. Negenennegentig
centimeter.
T Bedankt!

2b Grachtenrundfahrt

St
Guten morgen, meine
Damen und Herren. Wir fahren
nun auf der Amstel. Links sehen
sie ein großes Gebäude. Das ist
das Musiktheater. Und dies ist
die Magere Brücke, aus dem
Jahr 1671. Jetzt sehen sie links
ein Gebäude mit Türmen. Das
ist das Reichsmuseum. Wir
fahren jetzt auf der Singel.
Rechts, auf der Nummer sieben,
steht das schmalste Haus von
Amsterdam.
T
Mein Herr, wie breit ist dieses
Haus?
St. Neunundneunzig
Zentimeter.
T Danke schön!

2b Giro dei canali

St. Buon giorno signore e
signori. Percorriamo ora
l’Amstel. A sinistra potete
vedere un grosso edificio. È il
Muziektheater. E questo è il
ponte Magere, del 1671. Ora
vedete a sinistra un edificio con
delle torri. È il Museo di Stato.
Ora percorriamo il Singel. A
destra, al numero sette, c’è la
casa più stretta di Amsterdam.
T Signore, scusi, quanto misura
in larghezza la casa?
St Novantanove centimetri.
T Molte grazie!

2b Oefeningen

De rondleiding begint.
Mag ik iets vragen?
Is dit de Amstel?

2b Übungen

Die Führung fängt an.
Darf ich etwas fragen?
Ist dies die Amstel?

2b Esercizi

background image

Is dat het smalste huis?
Wat is dat hier links?
Wat is dat hier rechts?
Welk museum is dat?
Wat voor gracht is dat?
Van wanneer is het gebouw?


Ik woon in Den Haag, in de
Goethestraat.
Dat is in het centrum van de stad.
Marga woont vlakbij een museum, het
Rijksmuseum.
Het Rijksmuseum is een gebouw met
torens.
Hebt u een plattegrond van het
centrum?
Ik heb hier een folder van Amsterdam.
Hebt u ook een lijst met hotels?
De rondvaartboot vertrekt over een uur
bij het Centraal Station.

Wat voor gebouw is dat?
Dat is het Centraal Station.
Wie is dat?
Dat is Thomas van Kampen.
Zullen we ergens koffie drinken?
Dat is een goed idee.
Wat is dat gebouw?
Dat is het theater van Amsterdam.

Ist das das schmalste Haus?
Was ist das hier links?
Was ist das hier rechts?
Welches Museums ist das?
Was für eine Gracht ist das?
Von wann ist das Gebäude?

2c

H
Goedemiddag, mevrouw,
meneer.
S Goedemiddag. Hebt u nog
kamers vrij?
H Ja. Voor hoeveel personen en
voor hoeveel nachten?
S
Voor twee personen. We
willen graag drie nachten
blijven.
H Dat kan.
S We willen graag een kamer
met douche en toilet.
H Onze kamers hebben
allemaal douche en toilet. U
kunt in kamer acht. Hier is de
sleutel. Alstublieft
S Dank u wel.

2c Zimmer frei

H
Guten Tag
S Haben Sie noch Zimmer frei?
H Ja. Für wie viele Personen
und für wie viele Nächte?
S
Für zwei Personen. Wir
möchten gern drei Nachten
bleiben.
H Das geht.
S Wir möchten gern ein Zimmer
mit Dusche und Toilette.
H Unsere Zimmer haben alle
Dusche und Toilette. Sie
können Zimmer acht haben.
Hier ist der Schlüssel. Bitte
sehr.
S Danke schön.

2c Camere libere

H
Buon giorno, signora, signore.
S Buon giorno. Avete ancora
delle camere libere?
H Sì. Per quante persone e per
quante notti?
S
Per due persone. Vorremmo
rimanere tre notti.
H È possibile.
S Vorremmo una camera con
doccia e toilette.
H Le nostre camere hanno tutte
doccia e toilette. Potete
prendere la camera otto. Ecco
la chiave. Prego.
S Grazie.

2c Oefeningen

Hebt u nog kamers vrij?
Hebt u een kamer voor twee
personen?
We willen graag drie nachten
blijven.
We willen graag een kamer met
douche en toilet.
Hoe duur is een
tweepersoonskamer per nacht?
Kunnen we hier ook eten?
Hoe laat is het ontbijt?
Is er een parkeerplaats?

Thomas en Sonja vragen aan Johan:
„Hebt u een kamer vrij?“

2c Übungen

Haben Sie noch Zimmer frei?
Haben Sie ein Zimmer für zwei
Personen?
Wir möchten drei Nachten
bleiben.
Wir möchten ein Zimmer mit
Dousche und Toilette.
Was kostet ein Dopplezimmer
pro Nacht?
Können wir hier auch essen?
Wann gibt es Frühstück?
Gibt es einen Parkplatz?

2c Esercizi

Avete ancora delle camere
libere?
Avete una camera per due
persone?
Vorremmo rimanere tre notti.
Vorremmo una camera con
doccia e toilette.
Quanto costa una camera
doppia per notte?
Possiamo anche mangiare, qui?
Quando c’è la colazione?
C’è un parcheggio?

background image

Hij vraagt aan Thomas en Sonja: „Wat is
uw adres?“
Thomas en Sonja zeggen: „Ons adres is
Parker Street.“
Johan zegt: „U kunt in kamer acht.“
Hij geeft Thomas en Sonja de sleutel
van hun kamer.
Zij vragen: „Heeft onze kamer een
douche en toilet?

3a

T
Goedenavond, hebt u een
tafel voor twee personen?
O Ja, natuurlijk. Hier is de kaart.
Wilt u al wat drinken?
T
Een glas wijn, graag.
O Rood of wit?
T Rood graag.
S Ik graag een glas droge, witte
wijn.
O Meneer, mevrouw, zegt u het
maar.
T
Ik wil graag een frisse salade
als voorgerecht en een halve kip
als hoofdgerecht.
O En u?
S
Ik neem graag een koud
vleespasteitje en biefstuk.
O
Prima
T Ober, mag ik de rekening?

3a Guten Appetit

T
Guten Abend, haben sie einen
Tisch für zwei Personen?
O Ja, natürlich. Hier ist die
Speisekarte. Möchten sie schon
etwas trinken?
T
Ein glas wein, bitte.
O Rot oder Weiß?
T Rot bitte.
S Ich möchte gerne ein Glas
trockenen Weißwein.
O Was darf’s sein?
T
Ich möchte einen frischen
Salat als Vorspeise und ein
halbes Hänchen als
Hauptgericht.
O Und sie?
S
Ich nehme eine kalte
Fleischpastete und Beefsteak.
O
Prima
T Ober, kann ich die Rechnung
haben?

3a Buon appetito!

T
Buona sera, ha un tavolo per
due persone?
O Sì, certo. Ecco il menù.
Volete già bere qualcosa?
T
Un bicchiere di vino, grazie.
O Rosso o bianco?
T Rosso, grazie.
S Io vorrei un bicchiere di vino
bianco, secco.
O Signore, signora, ditemi.
T
Io vorrei un’insalata fresca
come antipasto e mezzo pollo
come piatto principale.
O E lei?
S
Io vorrei un voul-vent freddo
di carne e una bistecca.
O
Bene
T Cameriere, potrei avere il
conto?

3a Oefeningen

Hebt u een tafel voor vier
personen?
Kan ik een tafel reserveren?
Mag ik de menukaart?
Mag ik de wijnkaart?
Kan ik bestellen?
Het voorgerecht
Het hoofdgerecht
Het nagerecht
Ik wil graag betalen.


Goedenavond meneer, mevrouw.
Wij willen graag een tafel voor twee
personen.
Kunnen wij bestellen?
Natuurlijk, zegt u het maar.
Ik wil graag een glas wijn.
Rood of wit?
Zegt u het maar.
Een salade en biefstuk, alstublieft.
Wilt u ook een nagerecht?
Nee, dank u.

Ik heb een vrije dag.
Ik ga naar een belangrijke
tentoonstelling.
De tentoonstelling is in een groot
museum.
Het grote museum is in een wit gebouw.
Het staat aan een smalle gracht.
We gaan naar een duur restaurant.
Het dure restaurant is vlakbij het

3a Übungen

Haben sie einen Tisch für vier
Personen?
Kann ich einen Tisch
reservieren?
Kann ich die Speisekarte
haben?
Kann ich die Weinkarte haben?
Kann ich bestellen?
Die Vorspeise
Das Hauptgericht
Der Nachtisch
Ich möchte bezahlen.

3a Esercizi

Avete un tavolo per quattro
persone?
Potrei prenotare un tavolo?
Potrei avere il menu?
Potrei avere la lista dei vini?
Posso ordinare?
L’antipasto
La portata principale
Il dessert
Vorrei pagare.

background image

Centraal Station.

3b

S
Zullen we ergens iets gaan
drinken?
P Laten we naar het Leidesplein
gaan. Daar zijn veel cafés.
P Dit is een leuk café. Ze
hebben daar veel soorten
Belgisch bier.
T Goed idee. Kijk, daar zijn nog
tafeltjes vrij.
P Willen jullie nog iets drinken?
T Ja, lekker, nog graag een
Belgisch bier.
S Ik graag een Spa rood.
T Ik zie alles dubbel. Ik zie twee
tafels, twee stoelen, twee
Sonja’s, twee sigaretten. Oh,
wat vreemd!
S Vreemd? Je bent dronken!

3b Ich sehe alles doppelt

S
Sollen wir irgendwo etwas
trinken gehen?
P Lasst uns zum Leidesplein
gehen. Dort gibt es viele Cafés.
P Das ist ein gemütliches Café.
Sie haben dort viele Sorten
belgisches Bier.
T Gute Idee. Schau, dort sind
noch Tische frei.
P Wollt ihr noch etwas trinken?
T Ja, gern, noch ein belgisches
Bier.
S Ich hätte gern ein
Mineralwasser.
T Ich sehe alles doppelt. Ich
sehe zwei Tische, zwie Stühle,
zwei Sonjas, zwei Zigaretten.
Oh, wie merkwürdig!
S Merkwürdig? Du bist
betrunken!

3b Vedo doppio!

S
Andiamo a bere qualcosa?
P Andiamo a Leidesplein. Là ci
sono molti bar.
P Questo è un buon bar. Là
hanno molti tipi di birre belghe.
T Buona idea. Guarda, là ci
sono dei tavolini liberi.
P Volete bere ancora qualcosa?
T Sì, volentieri, ancora una birra
belga.
S Io un’acqua minerale.
T Vedo doppio! Vedo due tavoli,
due sedie, due Sonje, due
sigarette. Oh, che strano!
S Strano? Sei ubriaco!

3b Oefeningen

Mag ik drie bier van u?
Een rode wijn?
Een droge witte wijn?
Een zoete witte wijn?
Drie Spa rood?
Hebt u vruchtensap?
Zonder ijs alstublieft
Met ijs alstublieft.

Mag ik betalen? Hier is de rekening.
Wil je iets drinken? Ja, lekker!
Hebt u een tafel voor twee personen?
Natuurlijk.
Ik wil graag een Spa rood. Met of
zonder ijs?

Oh, ik ben dronken. Ik zie alles dubbel.
Ik zie twee menu’s en op het menu
staan twee kippen, twee biefstukken,
twee salades en twee pasteitjes. Oh,
wat vreemd. Eet ik nu met twee dames?
Moet ik twee rekeningen betalen?
Obers, waar zijn de toiletten voor
heren?

3b Übungen

Kann ich drei Bier haben?
Einen Rotwein?
Einen trockenen Weißwein?
Einen süßenen Weißwein?
Drei Mineralwasser?
Haben sie Saft?
Ohne Eis, bitte.
Mit Eis bitte.

3b Esercizi

Potrei avere tre birre?
Un bicchiere di vino rosso?
Un bicchiere di vino bianco
secco.
Un bicchiere di vino bianco
dolce.
Ha del succo di frutta?
Senza ghiaccio, per favore.
Con ghiaccio, per favore.

3c

S
Amsterdam is een leuke stad.
Wat gaan we nu doen?
T Morgen vertrekken we met de
trein naar Friesland. Eerst
blijven we een dag in
Leeuwarden. Dan huren we een
fiets en gaan we een paar
dagen fietsen.
S En daarna?
T
Daarna vertrekken we naar
een andere plaats. Over vijf

3c Was machen wir?

S
Amsterdam ist eine schöne
Stadt. Was machen wir nun?
T Morgen fahren wir mit dem
Zug nach Friesland. Zuerst
bleiben wir einen Tag in
Leeuwarden. Dann mieten wir
ein Fahrrad und radeln ein paar
Tage.
S Und danach?
T
Danach reisen wir an einem
anderen Ort. In fünf Tagen rufe

3c Cosa facciamo?

S
Amsterdam è una bella città.
Ora che cosa facciamo?
T Domani andiamo in treno
nella regione di Friesland. Prima
di tutto rimaniamo un giorno a
Leeuwarden. Poi affittiamo una
bici e andiamo un paio di giorni
in bici.
S E poi?
T
Poi partiamo per un altro
posto. Tra cinque giorni chiamo

background image

dagen bel ik Pieter Lieftink. Dan
geeft hij de volgende opdracht.
S Maar eerst gaan we lekker
fietsen. Leuk!

ich Pieter Lieftink an. Dann gibt
er uns den nächsten Auftrag.
S Aber erst gehen wir richtig
Rad fahren. Toll!

Pieter Lieftink. Allora ci darà
l’obiettivo successivo.
S Prima però andiamo
piacevolmente in bici. Bello!

3c Oefeningen

Vandaag
Vanmorgen
Vanmiddag
Vanavond
Morgen
Overmorgen
Volgende week
Eerst
Dan
Daarna
Nu
Straks

Wat ga je nu doen? Ik ga een paar uur
werken
Ga je eten? Nee, eerst ga ik iets
drinken.
Vertrekken jullie vandaag? Nee, we
blijven hier een paar dagen.
Kom je morgen met de trein? Nee, ik
huur morgen een auto.
Wat ga je volgend jaar doen? Ik ga
kunstgeschiedenis studeren.

Vandaag is het dinsdag, morgen is het
woensdag.
Nu is het elf uur, straks is het kwart voor
twaalf.
Eerst ga ik koffie drinken, daarna ga ik
lezen.
Vandaag blijven we nog hier, morgen
vertrekken we naar Amsterdam.

3c Übungen

Heute
Heute Morgen
Heute Mittag
Heute Abend
Morgen
Übermorgen
Nächste Woche
Erst, zuerst
Dann
Danach
Jetzt, nun
Nachher

3c Esercizi

Oggi
Stamattina
Oggi pomeriggio
Stasera
Domani
Dopodomani
La prossima settimana
Prima
Poi
Poi
Ora
Dopo

4a

T
Goedemorgen. Twee
enkeltjes Leeuwarden,
alstublieft.
Sch.
Hebt u een kortingskaart?
T Nee, ik heb geen
kortingskaart.
Sch. Dan is het twee maal
achtendertigvijftig, dus
zevenenzeventig gulden.
T
Alstublieft. Hoe laat vertrekt
de volgende trein naar
Leeuwarden?
Sch.
Om drie voor half tien, van
spoor zes B. U moet in Zwolle
overstappen.
T
Dank u wel.
Ansage Attentie! De sneltrein in
de richting Zwolle van negen
uur zevenentwintig vertrekt
vandaag van spoor elf A.
S Hoor je dat, Thomas? De trein
vertrekt niet van spoor zes B,
maar van elf A.

4a Zweimal Leeuwarden, bitte

T
Guten morgen. Zwei einfache
Fahrkarten nach Leeuwarden,
bitte.
Sch.
Haben Sie eine
Ermäßigungskarte?
T
Nein, ich habe, keine
Ermäßigungskarte.
Sch. Dann macht das zweimal
achtunddreißig fünfzig, also
siebenundsiebzig Gulden.
T
Bitte schön. Wann fährt der
nächste Zug nach Leeuwarden
ab?
Sch.
Um drei vor halb zehn, von
Gleis sechs B. Sie müssen in
Zwolle umsteigen.
T
Danke schön.
Ansage Achtung! Der
Schnellzug in Richtung Zwolle
um neun Uhr siebenundzwanzig
fährt heute von Gleis elf A ab.
S Hörst du das, Thomas? Der
Zug fährt nicht von Gleis sechs
B ab, sondern von Gleis elf A.

4a Due biglietti per
Leeuwarden, per cortesia

T
Buon giorno. Due corse
semplici per Leeuwarden, per
piacere.
Sch.
Ha una tessera
ferroviaria?
T No, non ho una tessera
ferroviaria.
Sch. Allora fa due per trentotto
e cinquanta, cioè settantasette
gulden.
T
Ecco a lei. Quando parte il
prossimo treno per
Leeuwarden?
Sch.
Alle nove e ventisette, dal
binario sei B. Deve cambiare a
Zwolle.
T
La ringrazio.
Ansage Attenzione! Il treno
rapido per Zwolle delle nove e
ventisette partirà dal binario
undici A.
S Hai sentito, Thomas? Il treno
non parte dal binario sei B, ma

background image

dal binario undici A.

4a Oefeningen

Waar is het station?
Een enkele reis Amsterdam.
Een retour Amsterdam.
Is dit de sneltrein?
Nee, dit is de stoptrein.
Hoe laat vertrekt de volgende
trein naar Den Haag?
Hoe laat komt de trein aan in
Den Haag?
Moet ik overstappen?

De lijst met hotels staat niet in de folder.
Sonja draagt geen blauwe jas.
We gaan morgen niet fietsen.
Het huis op Singel 7 is niet breed.
Pieter zegt zijn achternaam niet.
Thomas drinkt geen bier.

Woont u in Zwolle? Nee, ik woon niet in
Zwolle.
Hebt u een kortingskaart? Nee, ik heb
geen kortingskaart.
Wilt u witte wijn met ijs? Nee, ik wil geen
witte wijn met ijs/ Ik wil witte wijn zonder
ijs.
Vertrekt de boot om half acht? Nee de
boot vertrekt niet om half acht.
Staat uw auto op het Leidseplein? Nee
mijn auto staat niet op het Leidsplein.
Is uw huis groot? Nee, mijn huis is niet
groot.

4a Übungen

Wo ist der Banhof?
Eine einfache Fahrt nach
Amsterdam.
Eine Rückfahrkarte nach
Amsterdam.
Ist das der Schnellzug?
Nein, das ist der Bummelzug.
Wann fährt der nächste Zug
nach Den Haag?
Wann kommt der Zug in Den
Haag an?
Muss ich umsteigen?

4a Esercizi

Dov’è la stazione?
Un biglietto di sola andata per
Amsterdam.
Un biglietto di andata e ritorno
per Amsterdam.
È il treno rapido?
No è il treno locale.
Quando parte il prossimo treno
per Den Haag?
Quando arriva il treno a Den
Haag?
Devo cambiare?

4b

S
Zo, nu rijden we dus de
Elfstedentocht.
T Nou, ja, een klein stukje maar,
hoor.
S Hoe lang is de echte tocht?
Weet jij dat?
T Ongeveer tweehonderd
kilometer, geloof ik.
S Wat lang! Gelukkig rijden wij
maar een stukje!
T En het is lekker weer. De
echte Elfstedentocht is in de
winter, in de kou. De schaatsers
moeten in één dag lang de elf
steden.
S Wat moeilijk! Hé, Thomas,
kun jij eigenlijk schaatsen?
T Nee, dat kan ik niet.
S Nou ja, fietsen is ook leuk. En
niet zo koud!
T Kijk, daar ligt de derde stad.
S Hé, dat is onze opdracht! Hoe
heet die stad?
T IJIst.

4b Immer kräftig in die Pedale

S
So, nun machen wir also die
Elf-Städte-Tour.
T Nun, ja, nur ein kleines
Stückchen.
S Wie lang ist die echte Tour?
Weißt du das?
T Ungefähr zwei hundert
kilometer, glaube ich.
S Das ist aber lang! Zum Glück
fahren wir nun ein kleines Stück!
T Und das Wetter ist schön. Die
echte Elf-Städte-Tour findet im
Winter statt, in der Kälte. Die
Schlitt-schuhläufer müssen an
einem Tag die elf Städte
anlaufen.
S Das ist aber mühsam! He,
Thomas, kannst du eingentlich
Schlittschuh laufen?
T Nein, das kann ich nicht.
S Nun ja, Rad fahren ist auch
schön. Und nicht so kalt!
T Schau, dort liegt die dritte
Stadt.
S He, das ist unsere Aufgabe!
Wie heißt diese Stadt?
T IJIst.

4b Sempre energici ai pedali

S
Bene, allora percorriamo il
giro delle undici città.
T Beh, insomma, veramente un
pezzettino.
S Quanto è lungo il vero giro
delle undici città? Lo sai?
T Circa duecento chilometri,
credo.
S Che lungo! Per fortuna ne
percorriamo solo un pezzo!
T E c’è bel tempo. Il vero giro
delle undici città è in inverno, al
freddo. I pattinatori devono
percorrere le undici città in un
solo giorno.
S Che difficile! Hei, Thomas, ma
tu sai pattinare?
T No, non sono capace.
S Massì, andare in bici è anche
bello. E non fa così freddo!
T Guarda, là c’è la terza città.
S Hei, questo è il nosto
obiettivo! Come si chiama la
città?
T IJIst.

4b Oefeningen

4b Übungen

4b Esercizi

background image

Wat lang!
Wat vreemd!
Leuk, zeg?
Goed, zeg!
Natuurlijk
Gelukkig!
Goed Idee!
Prima!
Gezellig!
Jammer!

Daar hebben ze veel soorten Belgisch
bier.
Morgen huren we een fiets.
Als hoofdgerecht wil ik een halve kip.
Natuurlijk staat de lijst met hotels in de
folder.
Drie jaar werkt Thomas hier.

Achternaam – adres – getrouwd –leeftijd
Week – uur – dag – jaar
Trein – auto – fiets – boot
Menu - reserveren - betalen – bestellen
Meneer – vriendin – journalist - ober

Wie lang!
Wie merkwürdig!
Nett, was?
Gut, was!
Selbstverständlich!
Zum Glück!
Eine gute Idee!
Prima!
Gemütlich! Schön! Ja gerne!
Schade!

Che lungo, che noia!
Che strano!
Bello, vero?
Buono, vero?
Ovvio, ovviamente!
Per fortuna!
Buona idea!
Magnifico!
Piacevole!
Peccato!

4c

S
Dag meneer, mag ik iets
vragen? Wij willen graag met de
bus naar Sneek. Kan ik hier een
kaartje kopen? Of moet ik dat in
de bus kopen?
B U kunt hier een strippenkaart
kopen. Die kunt u in alle bussen
gebruiken.
S Mooi. Hoe duur is zo’n
strippenkaart?
B Tien gulden vijfentwintig.
S Alstublieft. Hoe werkt dat
verder?
B U moet de kaart aan de
chauffeur geven. Hij stempelt
een aantal strippen af.
S
Hoeveel strippen? Weet u
dat?
B Nee, niet precies. De
chauffeur zal dat wel weten.
S
Is één kaart voldoende voor
twee personen?
B
Ja hoor. U mag met meer
personen op één strippenkaart
reizen.
S Fijn. Dank u wel.

4c Fahrkarten salat

S
Tag, kann ich Sie etwas
fragen? Wir möchten gern mit
dem Bus nach Sneek. Kann ich
hier eine Fahrkarte kaufen?
Oder muss ich die im Bus
kaufen?
B Sie können hier eine
Streifenkarte kaufen. Die
können Sie in allen Bussen
verwenden.
S Schön. Wieviel kostet so eine
Streifenkarte?
B Zehn Gulden fünfundzwanzig.
S Bitte sehr. Wie funktioniert
das weiter?
B Sie müssen die Karte dem
Fahrer geben. Er stempelt eine
Anzahl streifen ab.
S
Wieviel Streifen? Wissen Sie
das?
B Nein, nicht genau. Der fahrer
wird das schon wissen.
S
Reicht eine Karte für zwei
Personen?
B
Ja. Sie können mit mehreren
Personen auf einer
Streifenkarten fahren.
S Fein. Danke schön.

4c Insalata di biglietti

S Buongiorno signore, potrei
fare una domanda? Vorremmo
andare a Sneek con l’autobus.
Posso comprare il biglietto qui?
O devo comprarlo sull’autobus?
B Può comprare qui un biglietto
multiplo. Lo può usare su tutti gli
autobus.
S Bello. Quanto costa un tale
biglietto multiplo?
B Dieci gulden e venticinque.
S Prego. Come funziona poi?
B Lei deve dare il biglietto al
conducente. Lui timbra un
numero di tacche.
S
Quante tacche? Lo sa?
B No, non precisamente. Il
conducente lo sa pur bene.
S
Un biglietto è valido per più
persone?
B
Certo. Lei può viaggiare in più
persone con un biglietto
multiplo.
S Ottimo. La ringrazio.

4c Oefeningen

Waar is het busstation?
Waar is de halte?
Mag ik een strippenkaart?
Dat is drie zones.
Dat is vier strippen.
Waar moet ik de kaart
afstempelen?

4c Übungen

Wo ist der Busbanhof?
Wo ist die Haltestelle?
Ich hätte gern eine
Streifenkarte.
Das sind drei Zonen.
Das sind vier Streifen
Wo muss ich die Karte

4c Esercizi

Dov’è la stazione dei pullman?
Dov’è la fermata?
Potrei avere un biglietto
multiplo?.
Fanno tre zone.
Sono quattro tacche.
Dove devo timbrare il biglietto?

background image

Daar is de stempelautomaat.
Ik neem de tram.
Ik ga met de metro.



Wij willen met de bus naar Sneek.
Kan dat?
Jullie moeten eerst een strippenkaart
kopen.
Willem-Alexander kan goed schaatsen.
Ik moet vanavond werken, dus ik wil nu
geen bier hebben.

Rijd jij de echte Elfstedentocht? Nee, ik
kan niet schaatsen.
Waarom huurt Eva een fiets? Ze wil 20
km fietsen.
Waarom drinkt Thomas geen beer? Hij
mag geen beer drinken, hij moet nog
auto rijden.
Gaat de volgende trein naar
Amsterdam? Ja maar u moet in Zwolle
overstappen.

abstempeln?
Dort ist der Entwerter.
Ich nehme die Straßenbahn.
Ich fahre mit der U-Bahn.

Là c’è la obliteratrice.
Prendo il tram.
Vado con la metropolitana.

5a

A
Goedemorgen, notariskantoor
Kraaiveld.
T Goedemorgen, u spreekt met
Thomas van Kampen. Kan ik
meneer Lieftink spreken?
A Ik zal even kijken. Blijft u even
aan de lijn.
P Hallo Thomas! Alles goed?
T Ja, prima, dank je. We staan
nu op het station van Sneek.
Wat moeten we nu doen?
P Koop een enkeltje Arnhem.
Neem daar de bus naar Otterlo.
Bezoek daar het Kröller-
Müllermuseum. Let goed op. Je
ziet daar veel tekeningen en
schilderijen van een beroemde
Nederlandse schilder zien. Jullie
opdracht is: vertel me zijn naam.
T Oké, dat is duidelijk. Ik moet
nu ophangen. Mijn kwartjes zijn
op.

5a Sie sprechen mit...

A
Guten Morgen, notariat
Kraaiveld.
T Guten Morgen, hier Thomas
van Kampen. Kann ich herrn
Lieftink sprechen?
A Einen Augenblick, bitte.
Bleiben sie bitte am Apparat.
P Hallo Thomas! Wie geht’s dir?
T Danke, gut. Wir stehen jetzt
auf dem Bahnhof von Sneek.
Was sollen wir nun machen?
P Kauf eine einfache Fahrkarte
nach Arnheim. Nehmt dort den
Bus nach Otterlo. Besucht da
das Kröller-Müller-Museum.
Pass gut auf. Denn dort kann
man viele Zeichnungen und
Gemälde eines berühmten
niederländischen Malers sehen.
Euer Auftrag lautet: nennt mir
seinen Namen.
T Okay, alles klar. Ich muss nun
aufhängen. Meine 25-Cent-
Münzen sind alle.

5a Parla con...

A
Buongiorno, studio notarile
Kraaiveld.
T Buon giorno, sono Thomas
van Kampen. Potrei parlare con
il signor Lieftink?
A Devo vedere. Attenda in linea.
P Ciao Thomas! Tutto bene?
T Sì, benissimo, grazie. Siamo
alla stazione di Sneek. Che
cosa dobbiamo fare?
P Prendi un biglietto di sola
andata per Arnheim. Lì prendi il
pullman per Otterlo. Vai a
visitare il museo Kröller-Müller.
Fate attenzione. Lì potete
vedere molti disegni e dipinti di
un noto pittore dei Paesi Bassi.
Il vostro obiettivo è: ditemi il suo
nome.
T Ok, è chiaro. Devo riattaccare.
Le mie monetine sono finite.

5a Oefeningen

De telefoon.
Ik moet even bellen.
Waar is hier een telefooncel?
Wat is het telefoonnummer?
Met Lieftink.
U spreekt met Sonja Wolff.
Kan ik meneer Lieftink spreken?
Sorry, ik ben verkeerd
verbonden.
Blijft u even aan de lijn.
Hij is in gesprek.
Ik krijg geen gehoor.

Wat is zijn telefoonnummer? Sonja kijk

5a Übungen

Das Telefon.
Ich muss mal telefonieren.
Wo gibt es hier eine
Telefonzelle?
Wie ist die Telefonnummer?
Lieftink.
Sie sprechen mit Sonja Wolff.
Kann ich Herrn Lieftink
sprechen?
Entschuldigund, ich bin falsch
verbunden.
Bleiben Sie bitte am Apparat.
Er ist im Gespräch.
Es nimmt niemand ab.

5a Esercizi

Il telefono.
Devo telefonare.
Sa dov’è una cabina telefonica?
Qual è il numero di telefono?
Lieftink, buongiorno.
Parla Sonja Wolff.
Potrei parlare con Il signor
Lieftink?
Scusi, ho sbagliato numero.
Rimanga in linea.
È in riunione.
Non risponde nessuno.

background image

eens.
Geef me nog een kwartje, alsjeblieft.
Kan ik meneer de Wit spreken? Wacht u
even, alstublieft.
Wat wil je drinken? Zeg het maar.
Thomas, lees de brief goed. Hij is erg
belangrijk.
Kijkt u naar links. Daar ziet u het
Rijksmuseum.

Mevrouw Lieftink.
Goedendag u spreekt met Thomas van
Kampen. Kan ik Pieter spreken?
Hij is nog op het kantoor. Belt u
vanavond na half elf maar.
Dat zal ik doen. Bedankt.
Dag.

5b

T
Kijk, Sonja. Wat vind je van dit
schilderij?
S Mooi. Ik vind de kleuren heel
mooi.
T En wat vind je dat schilderij?
S Het gaat wel. Het is een
beetje somber.
T
Ik vind de schilderijen allebei
hartstikke mooi. Wie is eigenlijk
de schilder van deze
schilderijen?
S Van Gogh natuurlijk. Hij is een
heel beroemde schilder.
T
Dat is ook het antwoord op
onze optracht. En die
tekeningen? Zijn de tekeningen
ook van van Gogh?
S Ja, maar ik vind die niet zo
bijzonder.

5b Was hältest du von…?

T
Schau mal, Sonja. Was
hältest du von diesem
Gemälde?
S Schön. Ich finde die Farben
sehr schön.
T Und wie findest du das
Gemälde?
S Es geht so. Es ist ein bißchen
düster.
T
Ich finde die Gemälde beide
sehr schön. Wer hat diese
Bilder eigentlich gemalt?
S Van Gogh natürlich. Er ist ein
sehr berühmter Maler.
T
Das ist auch die Lösung
unserer Aufgabe. Und die
Zeichnungen? Sind die
Zeichnungen auch von van
Gogh?
S Ja, aber ich finde sie nicht so
besonderes.

5b Che te ne pare…?

T Guarda, Sonja. Che te ne
pare di questo dipinto?
S Bello. Trovo i colori molto
belli.
T E come ti sembra quel
dipinto?
S Insomma. È un po’ cupo.
T
Trovo i quadri entrambi molto
belli. Chi è poi il pittore di questi
dipinti?
S Van Gogh naturalmente. È un
pittore molto conosciuto.
T
Questa è anche la soluzione
del nostro obiettivo. E i disegni?
I disegni sono anche di van
Gogh?
S Sì ma non li trovo niente di
speciale.

5b Oefeningen

Wat vind je van het schilderij?
Hou vindt u het gebouw?
Ik vind het erg mooi.
Het gaat wel.
Ik vind het niet zo bijzonder.
Ik vind het lelijk.
Ik vind de reis mooi.
Ik vind de reis vervelend.

Kijk hier eens. Vind je de deze tekening
niet mooi?
Daar staat onze trein. Die trein moeten
we hebben.
Chauffeur, gaat deze bus naar Sneek?
U moet een klein stukje fietsen. Ja, ja
hoe lang is dat kleine stukje precies?
Zullen we hier iets gaan drinken? Dit
Café is heel gezellig.
Kijk, daar is het Rijksmuseum. Dat
Gebouw vind ik niet mooi.

We gaan eerst met de bus naar Sneek.
Om kwart over tien vertrekt de trein naar
Arnhem.
In Arnhem moeten we een half uur
wachten.

5b Übungen

Wat hältest du von dem
Gemälde?
Wie gefällt Ihnen das Gebäude?
Ich finde es sehr schön.
Es geht so.
Ich finde es nicht so besonders.
Ich finde es hässlich.
Ich finde die Reise schön.
Ich finde die Reise langweilig.

5b Esercizi

Che te ne pare di questo
dipinto?
Come trovi questo edificio?
Lo trovo molto bello.
Non lo trovo niente di speciale.
Lo trovo brutto.
Trovo il viaggio bello.
Trovo il viaggio noioso.

background image

Het is koud op het station.
We gaan naar het museum.
De openingstijden van het museum zijn
van 10 uur tot 17 uur.
Thomas vraagt: Mag ik twee kaartjes
voor de tentoonstelling?
Hebt u ook informatie over de
tentoonstelling?
Zij geeft de kaartjes en de folder aan
Thomas.

Ik vind dit schilderij heel mooi.
Ik niet, ik vind het heel lelijk.
Het is somber en het is zo smal.
Smal? Het is niet smal, het is twee
meter breed.
Zullen we daar gaan kijken?
Waarom? Hier zijn nog veel schilderijen.
Zullen we straks iets gaan drinken?
Nou, ik wil nu eigenlijk al iets drinken.
Oké. Wat vind je van de kip? Niet zo
bijzonder, hè?
Dat vind ik ook. Ik vind het ook niet zo
bijzonder.

5c

P
Zullen we buiten gaan zitten?
Het is nog lekker warm.
S Ja, gisteren heeft het bijna de
hele dag geregend. Gelukkig
hebben we vandaag veel zon
gehad.
O Zegt u het maar.
P Ik graag een kopje koffie.
T Ik wil graag thee.
S
Ik ook.
O Alstublieft. Hier is suiker en
melk.
P Vertel eens. Wat hebben jullie
gedaan?
T We zijn met de trein naar
Leeuwarden gegaan. Daar
hebben we fietsen gehuurd. Van
Leeuwarden zijn we naar IJIst
gefietst. En van IJIst zijn we met
de bus naar Sneek gegaan.
Daar hebben we de trein naar
Arnhem genomen.
S En vandaag zijn we in het
Kröller-Müllermuseum geweest.
We hebben de tentoonstelling
van van Gogh gezien.
P
Jullie hebben veel gedaan.
Wat zijn jullie verdere plannen?

5c Verdiente Pause

P
Sollen wir uns draußen
hinsetzen? Es ist noch schön
warm.
S Ja, gestern hat es fast den
ganzen Tag geregnet. Zum
Glück haben wir heute viel
Sonne gehabt.
O Ihre Bestellung, bitte.
P Ich möchte gern eine Tasse
Kaffee.
T Ich möchte gern einen Tee.
S
Ich auch.
O Bitte sehr. Hier sind Zucker
und Milch.
P Erzählt einmal. Was habt ihr
gemacht?
T Wir sind mit dem Zug nach
Leeuwarden gefahren. Dort
haben wir Fahrräder gemietet.
Von Leeuwarden sind wir nach
IJIst geradelt. Und von IJIst sind
wir mit dem Bus nach Sneek
gefahren. Dort haben wir den
Zug richtung Arnheim
genommen.
S Und heute sind wir im Kröller-
Müller-Museum gewesen. Wir
haben uns die van Gogh-
Ausstellung angesehen.
P
Ihr habt viel unternommen.
Was sind eure weiteren Pläne?

5c Meritata pausa

P Ci sediamo fuori? È ancora
piacevolmente caldo.
S Già, ieri è piovuto quasi tutto il
giorno. Fortunatamente oggi
abbiamo avuto molto sole.
O Ditemi pure.
P Io vorrei una tazzina di caffè.
T Io per cortesia del tè.
S
Anch’io.
O Prego. Qui ci sono zucchero
e latte.
P Raccontate un po’. Che cosa
avete fatto?
T Siamo andati con il treno a
Leeuwarden. Là abbiamo
affittato delle biciclette. Da
Leeuwarden siamo andati in bici
ad IJIst. E da IJIst siamo andati
con il pullman a Sneek. Là
abbiamo preso il treno per
Arnhem.
S E oggi siamo stati al museo
Kröller-Müller. Abbiamo visto la
mostra di van Gogh.
P
Avete fatto molto. Quali sono i
vostri ulteriori piani?

5c Oefeningen

Wat voor weer is het?
Het is mooi weer.
De zon schijnt.
Er is geen wind.
Het is slecht weer.
Het regent.

5c Übungen

Wie ist das Wetter?
Es ist schönes Wetter.
Die sonne scheint.
Es ist nicht windig.
Es ist schlechtes Wetter.
Es regnet.

5c Esercizi

background image

Het waait hard.
Hoe warm is het?
Het is twintig graden.

Het is vandaag slecht weer geweest.
Het heft geregend en gewaaid.
Ik heb jou gisteren gebeld. Ik heb niets
gehoord.
Heb je de fiets gemaakt? Nee, nog niet.
Heb je vandaag gewerkt? Nee, ik heb
vandaag gestudeerd.

Zegt u het maar. Ik wil graag een kopje
koffie.
Wat hebben jullie gedaan? We hebben
vandaag gefietst.
Wat zijn jullie verdere plannen? We
gaan met de trein naar een andere
plaats.
De zon schijnt en het is 25 graden.
Lekker.

Es weht stark.
Wie warm ist es?
Es sind zwanzig Grad.

6a

V Kan ik u misschien helpen?
S Ik heb een nieuwe trui nodig.
Waar kan ik die vinden?
V Die hangen daar.
S
Kijk Thomas, dit is een mooie.
T Je hebt toch een groene trui?
S Ja, maar die ligt thuis. Je hebt
gelijk. Ik kan misschien beter
een andere kleur nemen. Even
denken.
T Je hebt truien in alle kleuren...
S Behalve wit! Mevrouw, hebt u
zo’n trui ook in het wit?
V Ja, kijkt u maar. Die is ook
nog in aanbieding. Hij kost
normaal vijfennegentig gulden,
maar nu is hij vijfenveertig
gulden.
S Wat goedkoop! Mag ik die
even passen?

6a Einkaufsbummel

V
Kann ich ihnen vielleicht
helfen?
S Ich brauche einen neuen
Pullover. Wo kann ich den
finden?
V Die hängen dort.
S
Schau Thomas, der gefällt
mir.
T Du hast doch einen grünen
Pullover.
S Ja, aber der liegt zu Hause.
Du hast recht. Ich sollte besser
eine andere Farbe nehmen. Mal
nachdenken.
T Du hast Pullover in allen
Farben...
S Außer Weiß! Fräulein, haben
Sie so ein Pullover auch in
Weiß?
V Ja, sehen Sie einmal. Der ist
sogar im Sonderangebot. Er
kostet normal fünfundneunzig
Gulden, aber jetzt kostet er
fünfundvierzig Gulden.
S Wie billig! Kann ich den Mal
anprobieren?

6a In giro per compere

V La posso aiutare?
S Avrei bisogno di un maglione.
Dove posso trovare i maglioni?
V Sono appesi là.
S
Guarda Thomas, questo è
bello.
T Non hai già un maglione
verde?
S Sì ma è a casa. Hai ragione!
Forse è meglio che prenda un
altro colore. Fammi pensare...
T Hai maglioni di tutti i colori...
S Tranne bianco! Signora, ha un
maglione così anche bianco?
V Sì, guardi là. È anche in
offerta. Costa normalmente
novantacinque gulden, ma ora è
quarantacinque gulden.
S Che conveniente! Lo posso
provare?

6a Oefeningen

Ik soek een trui
Een overhemd
Een broek
Een jas
Een rock
Een jurk
Een paar zwarte schoenen
Hebt u deze ook in maat 38?

In groen
In geel
In bruin
Hoeveel kost dit?

6a Übungen

Ich suche einen Pullover
Ein Hemd
Eine Hose
Einen Mantel, eine Jacke
Einen Rock
Ein Kleid
Ein paar schwarze Schuhe
Haben sie die auch in Größe
38?
In Grün
In Gelb
In Braun
Wie viel kostet das?

6a Esercizi

background image

Mag ik dit even passen?

Wat een leuke trui! Mag ik die even
passen?
Wat een mooi schilderij! Wie heeft dat
gemaakt?
Wij willen graag drie nachten blijven.
Kan dat?
Daar is meneer Lieftink. Die kan
misschien helpen.
Die zijn Anneke en Gerard. Die werken
ook hier.
Ik neem Belgisch bier. Dat vind ik
lekker.

Ik ga met de trein, dus ik moet een
kaartje kopen.
Wil je suiker en melk in je koffie?
Hier is een folder met informatie over
Amsterdam.
De eerste dag na het weekend is
maandag
Dat hotel is bij het station, maar ik weet
het adres niet precies

KLOMP


Ik wil even Pieter bellen. Heb jij een
kwartje voor me?
Kan ik hier een fiets huren, voor drie
dagen?
Wacht maar even, ik zal je wel helpen
Ik wil graag een kopje koffie.

TULP

Kan ich das mal anprobieren?

6b

S Wat heb je vandaag allemaal
gedaan?
T Ik ben naar het strand
geweest. Ik heb lekker in de zon
gelegen en ik ben hartstikke
bruin geworden. Om een uur of
twaalf heb ik een broodje met
kaas gegeten.
S Ben je ook in zee geweest?
T Natuurlijk! Ik heb even
gezwommen, maar het water
was nogal koud. Toen ben ik
naar een terras gegaan. Ik heb
in de zon gezeten en wat
Belgisch bier gedronken.
S O, al weer?
T Wat bedoel je?
S Je begrijpt me best Thomas
van Kampen!
T Wat flauw! En is hier nog iets
gebeurd?
S
Nee, niets bijzonders. He,
zullen we iets gaan eten? Ik heb
honger en dorst.

6b Ein Tag am Strand

S
Was hast du heute alles
gemacht?
T Ich bin am Strand gewesen.
Ich habe herrlich in der Sonne
gelegen und bin sehr braun
geworden. Gegen zwölf Uhr
mittags habe ich ein Brötchen
mit Käse gegessen.
S Bist du auch im Wasser
gewesen?
T Natürlich! Ich bin mal
geschwommen aber das
Wasser war ziemlich kalt. Dann
bin ich auf eine Terrasse
gegangen. Ich habe in der
Sonne gesessen und ein paar
Gläser belgisches Bier
getrunken.
S Oh, schon wieder?
T Was meinst du damit?
S Du versteht mich ganz gut
Thomas van Kampen!
T Sei nicht so kindisch! Und ist
hier noch etwas passiert?
S
Nein, nichts Besonderes. He,
sollen wir etwas essen gehen?
Ich habe Hunger und Durst.

6b Un giorno in spiaggia

S
Che cosa hai fatto oggi?
T Sono stato in spiaggia. Sono
stato piacevolmente al sole e
sono diventato nerissimo. A
mezzogiorno circa ho mangiato
un panino col formaggio.
S Sei stato anche in acqua?
T Certo! Ho anche nuotato ma
l’acqua era un po’ fredda. Poi
sono andato sulla terrazza. Mi
sono seduto al sole e ho bevuto
della birra belga.
S Ancora?
T Che cosa vuoi dire?
S Mi capisci benissimo Thomas
van Kampen!
T Non fare la noiosa! E qua è
successo qualcosa?
S
No, niente di speciale. Hei,
andiamo a mangiare qualcosa?
Ho fame e sete.

6b Oefeningen

Ga je mee naar het strand?
Ne, ik ben verbrand.

6b Übungen

Gehst du mit an den Strand?
Nein, ich habe einen

6b Esercizi

background image


Ga je mee zwemmen?
Nee, het water is nogal koud.

Het is eb.
Het is vloed.
Zwemmen verboden!
Niet duiken!


Ik ga naar Amsterdam. Ik ben naar
Amsterdam gegaan.
Anneke werkt in een restaurant. Anneke
heeft in een restaurant gewerkt.
Johan huurt een fiets. Johan heeft een
fiets gehuurd.
Reserveert u? Hebt u gereserveerd?
Fiets jij naar het museum? Ben je naar
het museum gefietst?
We blijven daar twee weken. Wij zijn
daar twee weken gebleven.

Maandag heb ik eerst Sonja gebeld. Om
half zes heb ik iets gedronken, met
Pieter. Diensdag heb ik de rekeningen
betaald. Dinsdagmiddag heb ik
geschaatst met Sonja. Woensdag ben ik
met de trein naar Amsterdam gegaan.
Daar heb ik een tentoonstelling bezocht.
Donderdag heb ik gewerkt. Vrijdag heb
ik mijn fiets gemaakt. Zaterdag heb ik
gezwommen, met Mark. Daarna heb ik
gestudeerd. Zondag heb ik bij Sonja
gegeten en daarna zijn we samen naar
het theater gegaan.

Sonnenbrand
Gehst du mit schwimmen?
Nein, das Wasser ist ziemlich
kalt.
Es ist Ebbe
Es ist Flut
Baden verboten!
Nicht tauchen!

6c

A
Vertelt u het maar.
T
Ik werd wakker, en ik voelde
me niet goed. Ik had hoofdpijn,
en ik was misselijk.
A Hoe voelt u zich nu?
T
Ik heb overal pijn: in mijn
hoofd, mijn armen, mijn benen,
mijn rug. Ik heb ook koorts.
A
U bent erg verbrand, zie ik.
Hebt u gisteren lang in de zon
gelegen?
T Ja, de hele dag.
A
Dat is te lang. Dat is niet
gezond. U moet een paar dagen
rustig binnen blijven, dat is alles.
Dan bent u snel weer beter.

6c Zu viel Sonne

A
Was fehlt Ihnen?
T
Ich wurde wach, und ich fühlte
mich nicht wohl. Ich hatte
Kopfschmerzen, und mir war
übel.
A Wie fühlen Sie sich jetzt?
T
Ich habe überall Schmerzen:
in meinem Kopf, meinen Armen,
meinen Beinen, meinem
Rücken. Ich habe auch Fieber.
A
Sie haben einen starken
Sonnenbrand, sehe ich. Haben
sie gestern lange in der Sonne
gelegen?
T Ja, den ganzen Tag.
A
Das ist zu lang. Das ist nicht
gesund. Sie müssen ein paar
Tage ruhig drinnen bleiben, das
ist alles. Dann geht es Ihnen
schnell wieder besser.

6c Troppo sole

A
Mi dica.
T
Sono diventato debole e non
mi sono sentito bene. Avevo
mal di testa e nausea.
A Ora come si sente?
T
Ho dolore dappertutto: alla
testa, alle braccia, alle gambe,
alla schiena. Ho anche febbre.
A
Lei ha preso un’insolazione,
da quel che vedo. È stato a
lungo al sole ieri?
T Sì, tutto il giorno.
A
È troppo. Non è salutare. Lei
deve stare in casa tranquillo un
paio di giorni, è tutto. Si sentirà
presto meglio.

6c Oefeningen

Wat is er aan de hand?
Ik ben ziek.
Ik voel me niet goed.
Ik heb koorts.
Ik ben misselijk.
Ik heb pijn in mijn rog.
Pijn in mijn keel.

6c Übungen

Was fehlt Ihnen?
Ik bin krank.
Ich fühle mich nicht wohl.
Ich habe Fieber.
Mir ist übel.
Ich habe Rückschmerzen.
Halsschmerzen.

6c Esercizi

background image

In mijn buik.
Waar is de apotheek?
Hebt u medicijnen tegen
hoofdpijn?


Paula voelde zich niet goed.
In 1978 woonde ik nog in Parijs.
Martin werd ziek van de kip.
Hans en Jochem dronken een kopje
thee.
Pieter hoorde de telefoon niet.
Wij maakten kennis met Sonja.

Bauchschmerzen.
Wo ist die Apotheke?
Haben sie Medikamenten gegen
Kopfschmerzen?

7a

S Thomas, heb jij cheques bij
je?
T Nee, ik heb ze niet bij me. Die
heb jij toch bij je?
S O, ja, je hebt gelijk.
T Waarom heb je die eigenlijk
nodig?
S Wij moeten Belgisch geld
halen. En postzegels. Ik wil een
paar kaarten sturen.
T Aan wie? Aan jouw moeder?
Je hebt haar pas nog gebeld.
S Dat is waar. Maar ze maakt
zich snel zorgen.
T Je moet Sarah en Steve ook
schrijven. Dat hebben wij hun
beloofd.
S Hoeveel Nederlands geld
hebben we nog?
T O, genoeg.
S Dan kunnen wij oog
Nederlands Geld wisselen.

7a Auf dem Postamt

S
Thomas, hast du Schecks
dabei?
T Nein, habe ich nicht. Die hast
du doch?
S Oh, ja, du hast Recht.
T Warum brauchst du die
eigentlich?
S Wir müssen belgisches Geld
holen. Und Briefmarken. Ich
möchte ein paar Ansichtskarten
schicken.
T Wem? Deiner Mutter? Du hast
sie soeben noch angerufen.
S Das ist wahr. Aber sie macht
sich schnell Sorgen.
T Du musst auch Sarah und
Steve schreiben. Das haben wir
ihnen versprochen.
S Wie viel niederländisches
Geld haben wir noch?
T Oh, genug.
S Dann können wir auch
niederländisches Geld
umtauschen.

7a All’ufficio postale

S
Thomas, hai dei traveller's
cheque?
T No, non ne ho. Eppure tu li
hai, o no?
S Oh, sì, hai ragione.
T Perché ne hai bisogno?
S Dobbiamo ritirare della valuta
belga. E francobolli. Voglio
spedire alcune cartoline.
T A chi? A tua madre? L’hai
appena chiamata.
S È vero. Ma si preoccupa
subito.
T Devi anche scrivere a Sarah e
Steve. Gliel’abbiamo promesso.
S Quanta valuta olandese
abbiamo ancora?
T Oh, abbastanza.
S Allora possiamo anche
cambiare della valuta olandese.

7a Oefeningen

Is het postkantoor al open?
Nee, het is nog dicht.
Kan ik hier buitenlands geld
krijgen?
Ik wil graag 5000 Belgische
franks.
Kan ik dit geld wisselen in
Belgische franks?

Wat is de koers?
Kan ik hier met een cheque geld
ophalen?
Hebt u een legitimatiebewijs bij
u?
Mag ik tien postzegels voor op
een ansichtkaart?

We moeten Pieter Lieftink bellen. We
hebben hem vorige week nog gebeld.
Waar is mijn geld? Heb jij het gezien?
Hoe heet zij? Vraag het haar maar.
Bert, wanneer ben ik bij jou geweest?

7a Übungen

Ist das Postamt schon offen?
Nein es ist noch geschlossen.
Kann ich hier ausländisches
Geld bekommen?
Ich möchte gern 5000 belgische
Franken.
Kann ich dieses Geld in
belgische Franken
umtauschen?
Wie ist der Wechselkurs?
Kann ich hier einen Scheck
einlöschen?
Haben sie einen Ausweis
dabei?
Ich möchte zehn Briefmarken
für Ansichtkarten.

7a Esercizi

background image

Wie zijn dat? Dat zijn Els en Erik. Zij zijn
met ons naar Leeuwarden gegaan.

Dat is goed. Dat is prima.
Ik wil graag bellen. Waar is hier een
telefoon?
Wat wil je drinken? Ik heb al besteld.
Het postkantoor is na 17. uur dicht.
De zee is koud. Ik ga niet zwemmen.
Ik voel me niet goed. Ik ben misselijk
Wil jij ook een broodje? Ik heb honger.
Ik begrijp je niet. Wat bedoel je?
Het eten is heel lekker.

POSTZEGEL


7b

S
Goedendag meneer. Bent u
hier bekend?
H Jazeker.
S Weet u, waar het begijnhof is?
H O, dat is heel gemakkelijk. U
loopt deze straat uit. U slaat dan
rechts af. Na ongeveer 200
meter staat een oud huisje.
Daar slaat u links af. En dan ziet
u het begijnhof.
S Oké. Bedankt
S Wat is dit een mooie stad!
Wat een leuke straatjes en
kleine huisjes!
T Ja, inderdaad. Het is prachtig.
Kijk Sonja, daar zitten allemaal
oude vrouwtjes. Wat doen die
toch?
S Ik heb geen idee. Vraag het
hun maar.
T Mevrouw, wat doet u precis?
F Kantklossen.
S
Thomas, dat is het antwoord
op onze vierde opdracht!

7b Kennen Sie sich hier aus?

S
Guten Tag, kennen Sie sich
hier aus?
H Ja, sicher
S Wissen Sie, wo der
Beginenhof ist?
H Oh, das ist ganz einfach. Sie
gehen bis zum Ende dieser
Straße. Dann biegen Sie rechts
ab. Nach ungefähr 200 Metern
sehen Sie ein altes Häuschen.
Dort biegen sie links ab. Und
dann sehen Sie den
Beginenhof.
S Danke schön.
S Was ist das für eine schöne
Stadt! Was für schöne
Gässchen und kleine Häuschen!
T Ja, in der Tat. Es ist
wundervoll. Schau Sonja, dort
sitzen eine ganze Menge alte
Frauchen. Was machen sie
denn?
S Ich habe keine Ahnung. Frag
sie einmal.
T Was tun sie genau?
F Spitzen klöppeln.
S
Thomas, das ist die Lösung
unseres vierten Auftrags.

7b

S
Buon giorno, signore. Lei è
del posto?
H Certo!
S Sa dov’è la piazza principale?
H Oh, è molto facile. Percorra
questa strada. Poi giri a destra.
Dopo circa 200 metri c’è una
vecchia casetta. Là giri a
sinistra. E poi vede la piazza
principale.
S Ok. Grazie
S Che bella cittadina! Che
graziose stradine e casette!
T Già, infatti. È bella. Guarda
Sonja, Là siedono assieme delle
vecchie nonnine. Che cosa
fanno?
S Non ho alcuna idea.
Chiediglielo un po’.
T Signora, che cosa fa di
preciso?
F Lavoro a maglia.
S
Thomas, questa è la risposta
al nostro quarto obiettivo!

7b Oefeningen

Bent u hier bekend?
Weet u waar het station is?
U moet helemaal rechtdoor
lopen.
U moet deze straat uit lopen.

U neemt de eerste straat links.

Aan het eind van de straat gaat
u rechtsaf.
Op het kruispunt slaat u links af.

Aan uw rechterhand ziet u een
restaurant.
Op de hoek ziet u een café.
Bij het verkeerslicht steekt u de

7b Übungen

Kennen sie sich hier aus?
Wissen sie wo der Bahnhof ist?
Sie müssen immer geradeaus
gehen.
Sie müssen bis zur Ende dieser
Straße gehen.
Sie nehmen die erste Straße
links.
Am ende der Straße biegen sie
rechts ab.
An der Kreuzung biegen sie
links ab.
Auf der rechten Seite sehen sie
ein Restaurant.
An der Ecke sehen sie ein Café.
Bei der Ampel überqueren sie

7b Esercizi

background image

straat over.

U neemt de eerste straat rechts.
Die straat loopt u helemaal uit.
U gaat dan over het water.
Aan het eind van de straat gaat u naar
rechts.
Daarna links en direct weer links.
Links van u ziet u hotel „De witte hand“

Thomas, zullen we vandaag naar
Brugge gaan? Het is een leuke stad met
oude huisjes en veel grachten met
bruggetjes.
Dat is een prima idee over een uurtje
gaat de trein.
Zal ik kaartjes kopen? Twee retourtjes
Brugge alstublieft.
Zullen we eerst een kopje koffie
drinken?
Ja, en ik wil ook graag een broodje met
kaas.
Kijk, daar is nog een plaatsje vrij.
Zullen we een stukje gaan lopen? Het
zonnetje schijnt.
Ja, wat een weertje, hè.

die Straße.

7c

S
Ik wil nog een paar
boodschappen op de markt
doen.
T Ik ga liever naar de winkel. Op
de markt is het altijd drukker en
het duurt veel langer.
S Nou, je hoeft niet mee te
gaan. Ik ga wel alleen. Ik wil
alleen fruit kopen. En dat is op
de markt goedkoper.
V
Wie is er aan de beurt?
S Ja, ik. Ik wil graag een Kilo
appels.
V Iets meer of iets minder?
S Doet u maal iets meer.
V Anders nog iets?
S Een kilo bananen, graag. Iets
geler dan deze alstublieft.
V Zo maar doen?
S Ja, dat is alles.
V
Dat is dan zeventig frank.
S Alstublieft.
V
Dank u wel.

7c Markttag

S
Ich möchte noch ein paar
Besorgungen auf dem Markt
machen.
T Ich gehe lieber in ein
Geschäft. Auf dem Markt ist es
immer voller und es dauert viel
länger.
S Tja, du brauchst nicht
mitzugehen. Ich gehe auch
allein. Ich will nur Obst kaufen.
Und das ist auf dem Markt
billiger.
V
Wer ist an der Reihe?
S Ja, ich. Ich möchte gern ein
Kilogramm Äpfel
V Etwas mehr oder etwas
weniger?
S Geben sie doch etwas mehr.
V Sonst noch etwas?
S Ein Kilogramm Bananen,
bitte. Etwas gelbere als die hier,
bitte.
V Ist das alles?
S Ja, das ist alles.
V
Das macht dann siebzig
Franken.
S Bitte sehr.
V
Vielen Dank.

7c Giorno di mercato

S
Vorrei fare ancora un paio di
commissioni al mercato.
T Io preferisco andare nei
negozi. Al mercato c’è sempre
più gente e dura molto di più.
S Già, non devi mica venire.
Vado anche da sola. Devo solo
comprare della frutta. E al
mercato è più conveniente.
V
A chi tocca?
S A me. Vorrei un chilo di mele.
V Un po’ di più o un po’ di
meno?
S Faccia pure un po’ di più.
V Altro?
S Un chilo di banane, per
cortesia. Un po’ più gialle di
queste, per favore.
V Va bene così?
S Sì, è tutto.
V
Allora fa settanta franchi.
S Ecco a lei.
V
La ringrazio.

7c Oefeningen

Iets geler dan deze.
Even geel als deze.

Wie is er aan de beurt?
Wie kan ik helpen?
Zegt u het maar?

7c Übungen

Etwas gelber als die hier.
So gelb wie die hier

Wer is an der Reihe?
Wem kann ich helfen?
Was darf es sein?

7c Esercizi

background image

Ik wil graag een kilo appels.
Mag ik een kilo druiven?
Een kilo sinaasappels graag.
Anders nog iets?
Zo maar?
Dat is dan vier franc vijftig.

- Ik vind deze trui mooier dan die. Hij is
leuker. Hij staat jou beter.
- Ja, je hebt gelijk. Maar hij is veel
duurder en deze is warmer.
- Wat vind je belangrijker?

- Ik wil graag witte wijn.
- Welke heb je liever, droge of zoete?
- Ik vind droge wijn lekkerder. Hmm, hij
is nog te warm.
- Je moet nog wat langer wachten, dan
is de wijn kouder. Dat is beter.

Wie kan ik helpen?
Zij is aan de beurt.
Zegt u het maar.
Mag ik tien sinaasappels?
Anders nog iets?
Nee, bedankt.
Dat is dan 3 franc.

Ich möchte ein Kilo Äpfel.
Kann ich ein Kilo Weintrauben
haben?
Ein Kilo Apfelsinen bitte.
Darf es sonst noch etwas sein?
Is dat alles?
Das macht dann 4,50 franc.

8a

P
Goedemorgen, u spreekt met
Pieter Lieftink. Kunt u me
doorverbinden met de heer
Kraaiveld?
A Een ogenblikje, alstublieft.
N Met Kraaiveld
P Goedemorgen meneer
Kraaiveld, u spreekt met Pieter
Lieftink. Ik bel u over Thomas
van Kampen. Thomas en zijn
vriendin zijn klaar met alle
opdrachten, dus ik wil graag een
afspraak met u maken.
N Goed. Donderdag, kan dat?
P
Het spijt me. Dan kan ik niet,
want ik heb dan al een afspraak.
Vrijdag, is dat mogelijk?
N Vrijdagochtend heb ik een
vergadering, maar ’s middags
heb ik wel tijd. Om half drie?
Goed?
P Goed. Waar spreken we af?
Bij u op kantoor of ergens
anders?
N Komt u maar hier, dat lijkt me
beter.

8a Fertig!

P
Guten Morgen, hier spricht
Pieter Lieftink. Können sie mich
mit Herrn Kraaiveld verbinden?
A Einen kleinen Augenblick,
bitte.
N Kraaiveld
P Guten Morgen herr Kraaiveld,
hier spricht Pieter Lieftink. Ich
rufe sie in sachen Thomas van
Kampen an. Thomas und seine
Freundin sind mit allen
Aufträgen fertig, darum möchte
ich gern einen Termin mit Ihnen
vereinbaren.
N Gut. Donnerstag, geht das?
P
Es tut mir Leid. Da kann ich
nicht, denn ich habe da schon
einen Termin. Freitag, ist das
möglich?
N Freitagmorgen habe ich eine
Versammlung, aber mittags
habe ich schon Zeit. Um halb
drei? Geht das?
P Gut. Wo verabreden wir uns?
Bei Ihnen im Büro oder
irgendwo anders?
N Kommen sie mal hier, das
passt mir besser.

8a Finito!

P
Buon giorno, sono Pieter
Lieftink. Mi potrebbe passare il
signor Kraaiveld?
A Un momento, per favore.
N Kraaiveld
P Buon giorno signor Kraaiveld,
sono Pieter Lieftink. La chiamo
riguardo a Thomas van
Kampen. Thomas e la sua
ragazza hanno finito tutti gli
obiettivi, perciò vorrei fissare un
appuntamento con lei.
N Bene. Giovedì, può essere?
P
Mi spiace. Non posso, perché
ho già un appuntamento.
Venerdì, è possibile?
N Venerdì mattina ho già una
riunione ma di pomeriggio ho
tempo. Alle due e mezza? Va
bene?
P Bene. Dove ci incontriamo?
Da lei in ufficio o da qualche
altra parte?
N Venite pure qui, mi va meglio.

8a Oefeningen

Kunt u me doorverbinden met
mevrouw Lieftink, alstublieft?
Een ogenblikje, alstublieft.
Ik bel u over de rijs.

8a Übungen

Können sie mich mit Frau
Lieftink verbinden?
Einen Augenblick, bitte.
Ich rufe Sie wegen der Reise

8a Esercizi

background image


Kunnen we een afspraak
maken?
Zaterdag om half twee, kan dat?

Het spijt me, dan kan ik niet.

Het spijt me, dat komt niet goed
uit.
Ja, dat komt goed uit.
Dat lijkt me beter.


Ik werk vandaag niet want ik heb
hoofdpijn.
Ik heb honger dus ik neem twee
broodjes.
Ik ben journalist en ik woon in Zwolle.
Ik moet even bellen dus ik heb een
kwartje nodig.
Ik stuur je een kaart of een brief.
Ik kan hier parkeren of bij het museum.
Ik wil Mark bellen maar ik weet het
nummer niet.
Ik heb een nieuwe trui nodig en een
broek.

Waarom kun je vrijdag niet komen?
´S middags moet ik werken.
Werk je deze hele week?
Ja, behalve woensdagmiddag.
Werk je de hele dag?
Nee, alleen ´s morgens.

an.
Können wir einen Termin
vereinbaren?
Samstag um halb zwei, geht
das?
Es tut mir Leid, dann kann ich
nicht.
Es tut mir Leid, das trifft sich
nicht gut.
Ja, das passt gut.
Das passt mir besser

8b

P
Dag, zus. Van harte
gefeliciteerd met je verjaardag.
Dit zijn Thomas en Sonja, uit
Boston.
K Karin Lieftink. Aangenaam.
S
Dag, Karin. Hartelijk
gefeliciteerd.
T Bedankt voor je uitnodiging.
We vinden het leuk om op je
feest te komen.
K Welkom! Dit is Hans
Jongbloed, mijn man.
T Dag, Hans. Gefeliciteerd met
de verjaardag van je vrouw.
H Dank je. Hé, jullie komen uit
Boston, hé? Leuke stad! Ik ben
er toevallig een maand geleden
nog gewest.
K Zeg, wat willen jullie bij de
koffie? Er is appeltaart en er zijn
vruchtengebakjes.
P Ik heb wel zin in appeltaart.

8b Herzlichen Glückwunsch

P
Tag, Schwester. Herzlichen
Glückwunsch zum Geburstag.
Dies sind Thomas und Sonja,
aus Boston.
K Karin Lieftink. Angenehm.
S
Tag, Karin. Herzlichen
Glückwunsch.
T Danke für die Einladung. Wir
freuen uns, auf dein Fest
kommen zu dürfen.
K Wilkommen! Das ist Hans
Jongbloed, mein Mann.
T Guten Tag, Hans. Herzlichen
Glückwünsch zum Geburstag
deiner Frau.
H Danke. He, ihr kommt aus
Boston? Schöne Stadt! Ich bin
da zufällig vor einem Monat
noch gewesen.
K Sagt, was wollt ihr zum
Kaffee? Es gibt Apfelkuchen
und es gibt Obsttörtchen.
P Ich habe Lust auf
Apfelkuchen.

8b Buon compleanno!

P
Ciao sorella! Auguri di cuore
di buon compleanno. Questi
sono Thomas e Sonja, da
Boston.
K Karin Lieftink. Piacere.
S
Ciao, Karin. Auguri di cuore.
T Grazie per il tuo invito.
Troviamo magnifico poter
essere alla tua festa.
K Benvenuti! Questo è Hans
Jongbloed, mio marito.
T Ciao, Hans. Felicitazioni per il
compleanno di tua moglie.
H Grazie. Hey, voi venite da
Boston, vero? Città fantastica!
Ci sono stato per caso appena
un mese fa.
K Ditemi, che cosa volete con il
caffé? C’è torta di mele e ci
sono dolci di frutta.
P Io avrei voglia di torta di mele.

8b Oefeningen

Karin is jarig.
Van harte gefeliciteerd!
Hartelijke gefeliciteerd met je
verjaardag!

8b Übungen

Karin hat geburstag.
Herzlichen Glückwunsch!
Herzlichen Glückwunsch zum
Geburstag!

8b Esercizi

background image

Van harte gefeliciteerd met jullie
huwelijk!
Van harte gefeliciteerd met de
geboorte van jullie zoon!
Veel succes!
Veel plezier!
Prettig weekend!
Prettige vakantie!
Van harte beterschap!

Dat Café is leuk. Ik kom er elke week.
Hé Sonja, is er nog koffie?
Heb je een glas witte wijn voor mij?
Er staan veel auto’s voor het museum.
Is er een apotheek in het centrum?
Ik ga naar de markt en ik koop er fruit.
Het hotel staat bij het Centraal Station.
Aan uw linkerhand ziet u het museum.

Brug
Normaal
Beloven
Lijst
Aanbieding
Gebeuren
Antwoord
Zone

Herzlichen Glückwunsch zu
euer Hochzeit!
Herzlichen Glückwunsch zur
Geburt eures Sohnes!
Viel Erfolg!
Viel Vergnügen!
Schönes Wochenende!
Schönen Urlaub!
Gute Besserung.

8c


H
En, hoe bevalt het in
Nederland? Hoe vinden jullie
ons land?
T Erg leuk! Het land is prachtig,
en de mensen zijn heel
vriendelijk, vind ik.
H Wat is volgens jou de mooiste
stad?
T Amsterdam is het mooist,
maar dat is natuurlijk mijn
mening.
S Ik vond ons bezoek aan het
Kröller-Müller museum het
leukst. En de mooiste stad, nou,
ik weet het eigenlijk niet.
H Hebben jullie nog vreemde
dingen gezien?
T Ja, er zijn volgens mij heel
veel honden in Nederland. Ik
heb zelfs een keer een toilet
voor honden gezien. Dat vond ik
het gekst hier in Nederland!
S Verder zijn de meeste dingen
hier gewoon, hetzelfde als bij
ons.
M Dag, wij kennen elkaar nog
niet? Mag ik me even
voorstellen? Martin Veenkamp,
de buurman van Hans en Karin.

8c Das Tollste in den
Niederlanden...

H
Und, wie gefällt es in den
Niederlanden? Wie findet ihr
unser Land?
T Sehr schön! Das Land ist
wundervoll, und die Leute sind
sehr freundlich, finde ich.
H Welche ist, deiner Ansicht
nach, die schönste Stadt?
T Amsterdam ist am schönsten,
aber das ist natürlich meine
Meinung.
S Ich fand unseren Besuch im
Kröller-Müller Museum am
schönsten. Und die schönsten
Stadt, nun, das weiß ich
eigentlich nicht.
H Habt ihr auch merkwürdige
Dinge gesehen?
T Ja, in den Niederlanden gibt
es, meiner Meinung nach, sehr
viele Hunde. Ich habe sogar
einmal eine Toilette für Hunde
gesehen. Das fand ich am
tollsten in den Niederlanden!
S Sonst sind die meisten Dinge
hier normal, dasselbe wie bei
uns.
M Tag, wir kennen einander
noch nicht? Darf ich mich eben
vorstellen? Martin Veenkamp,
der Nachbar von Hans und
Karin.

8c Le cose più belle dei Paesi
Bassi

H
Allora, vi piace nei Paesi
Bassi? Come trovate la nostra
terra?
T Molto bella! La terra è
meravigliosa e la gente è molto
amichevole, trovo.
H Qual è secondo te la città più
bella?
T Amsterdam è la città più bella,
ma questo è naturalmente il mio
parere.
S Io ho trovato la nostra visita al
museo Kröller-Müller la più
interessante. E la città più bella,
beh, in realtà non lo so.
H Avete visto delle cose strane?
T Sì, secondo me ci sono molti
cani nei Paesi Bassi. Io ho
persino visto una toilette per
cani. L’ho trovata la cosa più
strana qui nei Paesi Bassi!
S Se no di solito le cose qui
sono normali, proprio come da
noi.
M Buon giorno, noi non ci
conosciamo ancora, vero?
Posso presentarmi? Martin
Veenkamp, il vicino di Hans e
Karin.

8c Oefeningen

8c Übungen

8c Esercizi

background image


Hoe bevalt het in Nederland?
Goed.
Het land is prachtig, vind ik.
Wat is volgens u de mooiste
stad?
Ik vind Leeuwarden het mooist.

Wat is uw mening over de
mensen?

De Nederlanders zijn:
Vriendelijk/ onvriendelijk
Sympathiek/ onsympathiek
Open/ gesloten

Zullen we naar de markt gaan? Het is
daar altijd gezellig en het fruit is
goedkoper en beter dan in de winkel.
Ne, het is altijd zo druk op de markt. Ik
ga liever naar een winkel, dat gat
sneller.
Ik reis eigenlijk het liefst met de trein.
Dat is rustiger dan met de auto.
Ja, maar met de trein is het duurder dan
met de auto, want we gaan met meer
personen in één auto.
Ja, dan kun je beter met de auto gaan.

Hoe vind je Nederland? Mooi
Vind je Amsterdam een leuke stad? Ja,
erg leuk.
Heb je nog vreemde dingen in
Nederland gezien? Ja, een toilet voor
honden.
Welke stad vind je het leukst? Nou, ik
weet het eigenlijk niet.


Wie gefällt es Ihnen in den
Niederlanden? Gut
Das Land ist wundervoll, finde
ich.
Welches ist Ihrer Meinung nach,
die schönste Stadt?
Ich finde Leeuwarden am
schönsten.

Was halten Sie von den
Leuten?

Die Niederländer sind...
Freundlich/ unfreundlich
Sympatisch/ unsympatisch
Offen/ verschlossen

9a

N
Dag, meneer van Kampen en
vrouw Wolff. De heer Lieftink
heeft jullie hier gebracht, omdat
de vier opdrachten klaar zijn.
Dat betekent, dat ik jullie nu
meer kan vertellen. Thomas,
jouw vader is gestorven, toen je
nog heel klein was. Jouw
moeder was Française en is
weer naar Frankrijk verhuisd. Je
bent hier, omdat er een erfenis
voor jou is.
T Een erfenis? Waarom heb ik
dat nooit eerder gehoord?
N Wij moesten wachten, totdat
je 27 jaar was.
T Dat is al een jaar geleden!
N Dat klopt. Er zijn wat
problemen geweest.
T Maar wat is de erfenis
eigenlijk?
N De erfenis is een landgoed
met een museum voor moderne
kunst. En verder is er nog groot
bedrag voor allerlei andere
dingen.

9a Die Erbschaft

N
Tag, Herr van Kampen und
Frau Wolff. Herr Lieftink hat
euch hier gebracht, weil die vier
Aufträge erfüllt sind. Das
bedeutet, dass ich euch jetzt
mehr erzählen kann. Thomas,
dein Vater ist gestorben, als du
noch sehr klein warst. Deine
Mutter war Französin und ist
wieder nach Franchreich
gezogen. Du bist hier, weil eine
Erbschaft für dich ist.
T Eine Erbschaft? Warum habe
ich das nicht eher gehört?
N Wir mussten warten, bis du
27 Jahre warst.
T Das ist schon ein Jahr her!
N Das stimmt. Es gab ein paar
Probleme.
T Aber was für eine Erbschaft
ist das eigentlich?
N Das Erbe ist ein Landgut mit
einem Museum für moderne
Kunst. Weiterhin ist noch eine
große Summe für allerlei andere
Dinge.

9a L’eredità

N
Buon giorno signor van
Kampen e signora Wolff. Il
signor Lieftink vi ha portati oggi
qui perché i quattro obiettivi
sono raggiunti. Questo significa
che ora vi posso raccontare di
più. Thomas, tuo padre morì
quando tu eri ancora piccolo.
Tua madre era francese e si è di
nuovo trasferita in Francia. Tu
sei qui, perché c’è un’eredità
per te.
T Un’eredità? Perché non l’ho
mai saputo prima?
N Abbiamo dovuto aspettare
che tu avessi 27 anni.
T Ma è già passato un anno!
N È vero. Ci sono stati alcuni
problemi.
T Ma in che cosa consiste
l’eredità?
N L’eredità consiste in una
tenuta con un museo di arte
moderna. E inoltre c’è anche
una grossa somma di denaro
per altre cose di genere vario.

background image

S O, Thomas, dat is fantastisch!
Ik kan het bijna niet geloven.
Ben je niet blij?
T Ja, natuurlijk, maar het is zo
veel. Een Landgoed, een
museum een veel geld.

S Oh, Thomas, das ist
fantastisch! Ich kann es fast
nicht glauben. Bist du nicht
froh?
T Ja, natürlich, aber es ist so
viel. Ein Landgut, ein Museum
und viel Geld.

S Oh, Thomas, ma è fantastico!
Non ci posso credere! Non sei
contento?
T Sì, certo, ma è tanto. Una
tenuta, un museo e molti soldi.

9a Oefeningen

Wat voor werk doet u?
Ik werk op een kantoor.
In een fabriek.
In een winkel.
Bij een krant.
Bij de radio.
Bij een bank.
Ik ben zakenman.
Hebt u een volledige baan?
Ik heb een deeltijdbaan.

Dan kan ik niet komen, want ik heb dat
al een afspraak.
Wilt u met de heer Kraaiveld of de heer
Lieftink spreken?
Wij zijn verhuisd toen mijn vader stierf.
We wonen in Utrecht maar we werken in
Amsterdam.
Hij zegt dat het niet anders kan.
We gaan naar zee wanneer het warm is.

Ik voel me ziek hoewel ik geen koorts
heb.
Ik moet vaak op reis want ik ben
zakenman.
Ik wil een deeltijdbaan als dat mogelijk
is.
Ik was heel blij toen de opdrachten klaar
waren.
Het land is mooi en het is niet duur.
Ik heb in Zwolle gewoond totdat ik
achttien jaar was.

Jij kletst me al de oren van mijn kop!
(WIL)

9a Übungen

Was sind sie von Beruf?
Ich arbeite in einem Büro.
In einer Fabrik.
In einem Geschäft.
Bei einer Zeitung.
Beim Radio.
Bei einer Bank.
Ich bin Geschäftsmann.
Haben sie eine Vollzeit Stelle?
Ich habe eine Teil-zeit Stelle.

9a Esercizi

9b

T
Pieter, ik wil nog graag even
over de erfenis praten. Vertel
eens.
P Jouw opa en oma hadden
twee kinderen: een dochter en
een zoon, jouw vader dus. De
erfenis was voor beide kinderen.
Toen jouw vader stierf, was de
erfenis voor jouw tante. Maar zij
is een paar jaar geleden ook
gestorven. Jij bleef toen alleen
over.
T Maar waarom heeft dat
allemaal zo lang geduurd?
Volgens de notaris waren er
problemen. Welke dan?
P Je moeder is naar Frankrijk
verhuisd, en we waren haar

9b Nun ist alles klar!

T
Pieter, ich möchte gern noch
eben über die Erbschaft reden.
Erzähl einmal.
P Dein Opa und Oma hatten
zwei Kinder: eine Tochter und
einen Sohn, deinen Vater also.
Das Erbe war für beide Kinder.
Als dein Vater starb, war das
Erbe für deine Tante. Aber sie
ist vor ein paar Jahren auch
gestorben. Du bist dann allein
übrig geblieben.
T Aber warum hat das alles so
lange gedauert? Dem Notar
zufolge gab es Probleme.
Welche denn?
P Deine Mutter ist nach
Frankreich gezogen, und wir

9b Ora è tutto chiaro!

T
Pieter, vorrei ancora parlare
dell’erdeità. Racconta un po’.
P I tuoi nonni avevano due figli:
una figlia e un figlio, tuo padre,
appunto. L’eredità era per
entrambi I figli. Quando tuo
padre morì, l’eredità rimase a
tua zia. Ma anche lei morì alcuni
anni fa. Tu rimani, dunque il
solo erede.
T Ma perché tutto questo è
durato così tanto? Secondo il
notaio c’erano dei problemi,
quali dunque?
P Tua madre si era trasferita in
Francia e avevamo perso il suo
indirizzo. Di conseguenza anche
il tuo indirizzo. Un altro

background image

adres kwijt. Dus ook jouw adres.
Een ander probleem was jouw
nationaliteit. Toen jij geboren
werd, kreeg je niet de
nationaliteit van jouw vader, de
Nederlandse dus, maar de
nationaliteit van jouw moeder.
T Maar dat maakt toch niet uit?
P Jouw opa en oma wilden, dat
de erfenis naar een Nederlander
ging.
T Moesten wij daarom die
opdrachten doen?
P Inderdaad. Het was een test,
voor jouw kennis van Nederland
en het Nederlands.

hatten ihre Adresse verloren.
Also auch deine Adresse. Ein
anderes Problem war deine
Nationalität. Als du geboren
wurdest, erhieltest du nicht die
Nationalität deines Vaters, also
die niederländische, sondern die
Nationalität deiner Mutter.
T Aber das macht doch nichts?
P Deine Großeltern wollten,
dass das Erbe an einen
Niederländer ging.
T Mussten wir darum die
Aufträge ausführen?
P In der Tat. Es war ein Test,
wie gut du die Niederlande
kennst und Niederländisch
sprichst.

problema era la tua nazionalità.
Quando tu nascesti, non
ricevesti la nazionalità di tuo
padre, l’olandese, appunto, ma
la nazionalità di tua madre.
T Ma questo non fa differenza,
vero?
P I tuoi nonni volevano che
l’eredità andasse a un olandese.
T Per questo abbiamo avuto gli
obiettivi da portare a termine?
P Appunto. Era un test della tua
conoscenza dei Paesi Bassi e
dell’olandese.

9b Oefeningen

Hoe groot is jullie gezin?
Ik heb een broer en een zus.

Leven jouw ouders nog?
Mijn ouders zijn nog jong.
Mijn ouders zijn overleden.
Heb je een grote familie?
Ik heb zes tantes en ooms.

Heb je ook veel neven en
nichten?
In mijn familie zijn er meer
jongens dan meisjes.

Wat heb je dit weekend gedaan? Ik ben
naar Utrecht verhuisd.
Het was gisteren erg gezellig. Waarom
ben jij niet gekomen? Ik voelde me niet
goed.
Alstublieft meneer, hier is uw thee.
Sorry, ik heb koffie besteld.
Hè, hè, daar ben je! Wat ben je laat!
Sorry hebben jullie lang op mij gewacht?
Wanneer heb je de tentoonstelling
gezien? Toen ik in het Kröller-Müller
museum was.

Piet en Els -> Thea + Jochen en Suzan
(Karen) + Nienke en Jan (Leo en Wim)

9b Übungen

Wie groß is eure Familie?
Ich habe einen Bruder und eine
Schwester.
Leben deine Eltern noch?
Meine Eltern sind noch jung.
Meine Eltern sind gestorben.
Hast du eine große Familie?
Ich habe sechs Tanten und
Onkel.
Hast du auch viele Neffe/
Vettern und Nichten/ Kusinen?
In meiner Familie gibt es mehr
Jungen als Mädchen.

9b Esercizi

9c

S
Goh, Thomas, wat is er in de
laatste weken veel gebeurd. En
dat allemaal door één brief. Het
lijkt wel een film.
T
Ja, maar nu moeten we
kiezen. Wij kunnen teruggaan
naar Boston en de erfenis
verkopen of...
S Of we kunnen de erfenis
houden en op het landgoed
wonen.

9c Zurück oder...

S
Oh, Thomas, was ist in den
letzten Wochen viel passiert.
Und das alles durch einen Brief.
Es ist wie in einem Film.
T
Ja, aber nun müssen wir
wählen. Wir können nach
Boston zurückgehen und das
Erbe verkaufen oder...
S Oder wir können das Erbe
behalten und auf dem Landgut
wohnen.

9c Torniamo indietro oppure...

S
Oh, Thomas, quante cose
sono successe nelle scorse
settimane. E tutto per una
lettera. È come in un film.
T
Già, ma ora dobbiamo
scegliere. Possiamo tornare a
Boston e vendere l’eredità
oppure...
S Oppure possiamo tenere
l’eredità e abitare nella tenuta.
T Lo vuoi davvero? Un anno fa

background image

T Meen je dat echt? Je zei een
jaar geleden nog, dat je niet uit
Boston weg wilde.
S Wij kunnen het toch
proberen? Volgens mij moet het
lukken.
T Heb je echt geen moeite
mee? Wat wil je hier doen?
S Nou, ik ga in het museum
werken. De notaris zei, dat er
nog een baan was.
T Wat een goed idee! En ik kan
in Nederland ook bij een krant
werken. Dat maakt geen
verschil. Maar ik kan
bijvoorbeeld ook een boek gaan
schrijven.
S Thomas, ik wil nu eerst naar
bed. Ik ben heel moe.
T
Sonja, luister nog even. Ik
weet de eerste zin van het boek
al: Kijk, een brief...
S Lieve Thomas, stop! Ik zei,
dat ik wilde slapen. Welterusten!

T Meinst du das wirklich? Vor
einem Jahr sagtest du noch,
dass du nich aus Boston weg
wolltest.
S Wir können es doch
probieren? Meiner Meinung
nach muss das gelingen.
T Hast du wirklich keine Mühe
damit? Was willst du hier
machen?
S Nun, ich werde im Museum
arbeiten. Der Notar sagte, dass
es noch eine Stelle gebe.
T Was eine gute Idee! Und ich
kann in den Niederlanden auch
bei einer Zeitung arbeiten. Das
macht keinen Unterschied. Aber
ich kann zum Beispiel auch ein
Buch schreiben.
S Thomas, ich will nun erst ins
Bett. Ich bin sehr müde.
T
Sonja, hör noch eben. Ich
weiß schon den ersten Satz des
Buchs: Schau, ein Brief...
S Lieber Thomas, hör auf! Ich
sagte, dass ich schlafen
möchte. Schlaf gut!

dicevi ancora che tu non saresti
voluta andare via da Boston.
S Non possiamo provare?
Secondo me è possibile.
T Sei sicura che la cosa non ti
crea problemi? E poi cosa vuoi
fare qui?
S Beh, posso lavorare al
museo. Il notaio ha detto che c’è
ancora un posto.
T Che ottima idea! E io posso
lavorare presso un giornale nei
Paesi Bassi. Non fa alcuna
differenza. E posso anche, per
esempio, scrivere un libro.
S Thomas, ora voglio andare
prima di tutto a letto. Sono
davvero stanca.
T
Sonja, ascolta ancora una
cosa. So quale sarà la prima
frase del libro: Guarda, una
lettera…
S Caro Thomas, ora basta! Ho
detto che vorrei dormire. Buona
notte!

9c Oefeningen

Dat is wel goed.
Dat lijkt me leuk.
Afgesproken!
We zullen wel zien.
Ik denk het wel.
Hoezo?
Ik weet het nog niet.
Nee, dat is niet nodig.
Nee, daar heb ik geen zin in.
In geen geval.

Ik heb gehoord dat Thomas in
Nederland wil wonen.
Hij zegt dat hij een boek gaat schrijven.
Ik heb gelezen dat er in Nederland
128.000 Duitser wonen.
Sonja heeft gezegd dat ze in Boston
wilde blijven.
Hij schrijft dat gisteren het weer heel
goed was.

9c Übungen

Dat is gut.
Das gefällt mir gut.
Abgemacht!
Das werden wir schon sehen.
Ich denke schon.
Wieso?
Ich weiß es noch niecht.
Nein, das ist nicht nötig.
Nein, ich habe keine Lust dazu.
Auf gar keinen Fall.

9c Esercizi

background image

Alcune regole grammaticali:

- Plurale:
Plurale

in

en

Plurale

in

s: el, er, en, e, ie, diminutivi, straniere

Plurale

in

’s: a, o, u

- Negazione:

dopo il verbo:

Thomas studeert niet.

dopo un compl. oggetto:

Hij geeft de sleutel niet.

dopo un avv. di tempo:

Zij gaan morgen niet naar Amsterdam.

prima di un agge.ttivo:

Zijn jas is niet blauw.

Prima di una preposizione: Sonja werkt niet

in Utrecht.

Bij,

met,

na,

maar,

om,

op,

over, tot, uit, van, in, voor

- Pronomi

Nomin. Dat,

accus.

Poss. Rifless.

Ik

mij, me

mijn

Ik was me

jij/ je

jou, je

jouw, je

Jij wast je

u

u

uw

U wast u/ zich

hij

hem

zijn

Hij wast zich

zij/ ze

haar

haar

Zij wast zich

het

het

Het wast zich

wij/ we

ons

ons/ onze

Wij wassen ons

jullie jullie Je Jullie

wassen

je

zij/ ze

Dat: hun
Acc: hen

hun

Zij wassen zich



- Participio e perfetto dei verbi:

regolari i più con:

ge-d, -ed

regolari

con

´t KoF S CH IP:

ge-t,

-et


- Verbi modali:

kunnen

willen

moeten

mogen

ik

Kan Kon Wil

Wilde/

wou

Moet Moest Mag Mocht

Jij

Kan/ kunt

kon

Wil /wilt

Wilde/ wou

Moet

Moest

Mag

Mocht

U

Kan/ kunt

Kon

Wilt

Wilde/ wou

Moet

Moest

Mag

Mocht

Hij/zij/ het

Kan

Kon

Wil

Wilde/ wou

Moet

Moest

Mag

Mocht

Wij

Kunnen Konden Willen Wilden Moeten Moesten Mogen Mochten

Jullie Kunnen Konden Willen Wilden Moeten Moesten Mogen Mochten

zij

Kunnen Konden Willen Wilden Moeten Moesten Mogen mochten

Gekund

Gewild

gemoeten gemogen


- Ausiliari essere, avere, futuro, passivo:

hebben

zijn

zullen

worden

ik Heb

Had

Ben

Was Zal Zou

Word

Werd

Jij Hebt Had Bent

Was

Zal/

Zult

Zou

Wordt

Werd

U

Heeft/ Hebt

Had

Bent

Was

Zal/ Zult

Zou

Wordt

Werd

Hij/zij/ het

Heeft

Had

Is

Was

Zal

Zou

Wordt

Werd

Wij

Hebben Hadden

Zijn

Waren Zullen Zouden Worden Werden

Jullie Hebben Hadden

Zijn

Waren Zullen Zouden Worden Werden

zij

Hebben Hadden

Zijn

Waren Zullen Zouden Worden Werden

Gehad

Geweest

Geworden

NB: condizionale = passato remoto dei verbi oppure con l’ausiliare zullen al passato remoto
es. Sarebbe= zou zijn

background image

1

bedenken bedacht

bedacht

59

ontstaan ontstond ontstaan

2 bedragen

bedroeg

bedragen

60

ontvangen ontving

ontvangen

3

beginnen begon

begonnen 61

optreden trad

op opgetreden

4 begrijpen

begreep

begrepen

62

overlijden

overleed

overleden

5 bekijken

bekeek

bekeken

63

plegen placht gepleegd

6

besluiten besloot besloten

64

rijden

reed

gereden

7 bespreken besprak

besproken 65

roepen

riep

geroepen

8 bestaan

bestond

bestaan

66

schenken

schonk

geschonken

9 betreffen

betrof

betroffen

67

scheppen

schiep

geschapen

10 bevinden

bevond

bevonden

68

schieten schoot

geschoten

11 bewegen

bewoog

bewogen

69

schijnen

scheen

geschenen

12 bewijzen

bewees

bewezen

70

schrijven schreef

geschreven

13

bezitten

bezat

bezeten

71

schrikken schrok

geschrokken

14 bezoeken

bezocht

bezocht

72

schuiven schoof geschoven

15

bieden bood geboden

73

slaan sloeg geslagen

16 binden

bond

gebonden

74

slapen

sliep

geslapen

17 blijken

bleek

gebleken

75

sluiten

sloot

gesloten

18 blijven

bleef

gebleven

76

spijten

speet

gespeten

19 breken

brak

gebroken

77

spreken

sprak

gesproken

20 brengen

bracht

gebracht

78

staan

stond

gestaan

21 buigen

boog

gebogen

79

steken stak

gestoken

22 denken

dacht

gedacht

80

sterven stierf

gestorven

23

doen deed

gedaan

81

stijgen steeg gestegen

24 dragen

droeg

gedragen

82

strijden

streed

gestreden

25 drinken

dronk

gedronken 83

treffen

trof

getroffen

26

dwingen dwong

gedwongen 84

trekken

trok

getrokken

27 eten

at

gegeten

85

vallen

viel

gevallen

28 gaan

ging

gegaan

86

varen

voer

gevaren

29

gelden gold

gegolden

87

verbieden verbood verboden

30 genieten

genoot

genoten

88

verbinden

verbond

verbonden

31

geven gaf

gegeven

89

verdwijnen

verdween

verdwenen

32 hangen

hing

gehangen

90

vergelijken vergeleek

vergeleken

33 hebben

had

gehad

91

vergeten vergat

vergeten

34 helpen

hielp

geholpen

92

verkopen verkocht

verkocht

35

heten heette

geheten

93

verlaten verliet verlaten

36

hoeven

hoefde

gehoeven

94

verliezen verloor

verloren

37

houden hield

gehouden 95

verschijnen

verscheen verschenen

38 kiezen

koos

gekozen

96

verstaan

verstond

verstaan

39 kijken

keek

gekeken

97

vertrekken vertrok

vertrokken

40 klinken

klonk

geklonken

98

vliegen vloog

gevlogen

41 komen

kwam

gekomen

99

voorkómen voorkwam voorkomen

42 kopen

kocht

gekocht

100

vóórkomen kwam

voor voorgekomen

43

koken (reg)

kookte

gekookt

101

voorzien voorzag

voorzien

44 krijgen

kreeg

gekregen

102

vragen

vroeg

gevraagd

45

kunnen

kon

gekund

103

wassen waste

gewassen

46

lachen lachte

gelachen

104

wegen

woog

gewogen

47 laten

liet

gelaten

105

weten wist

geweten

48

lezen las

gelezen

106

wijzen wees

gewezen

49 liggen

lag

gelegen

107

winnen

won

gewonnen

50 lijken

leek

geleken

108

worden

werd

geworden

51 lopen

liep

gelopen

109

zeggen zei

gezegd

52

moeten

moest

gemoeten

110

zien

zag

gezien

53

mogen mocht gemogen

111

zijn

was

geweest

54 nemen

nam

genomen

112

zingen

zong

gezongen

55 onderwijzen onderwees onderwezen 113

zitten

zat

gezeten

56 ontbijten

ontbeet

ontbeten

114

zoeken zocht gezocht

57 ontbreken

ontbrak

ontbroken

115

zullen

zou

58

onthouden onthield

onthouden

116

zwijgen

zweeg

gezwegen


Document Outline


Wyszukiwarka

Podobne podstrony:
Kurs PONS Rozmowki ilustr niem demo
Kurs PONS W podrozy ang demo
Kurs PONS Piosenki dla dzieci franc demo
Kurs PONS W podrozy franc demo
Kurs PONS Czasy i czasow niem demo
PONS Francouzstina Slovesa
Kurs PONS Krotka gram franc demo
Kurs PONS Rozmowki ilustr ang demo
Niederst J HTML Leksykon Kieszonkowy
PEDAGOGIKA NIEDEREKTYWNA, Pedagogika

więcej podobnych podstron