DE GESTOLEN DROOM, Simon Vestdijk


DE GESTOLEN DROOM
Simon Vestdijk
Hoe meer de man droomde, hoe onafwijsbaarder hem bleek, dat die ene droom er nooit bij was. Hoe
5 beter hij zijn dromen leerde onthouden, hoe duidelijker het hem werd, dat ze niets gemeen hadden met
wat hij als zestienjarige jongen had ervaren, op een lentemorgen, toen het kwinkeleren van vogels, of
een zonnestraal op zijn gesloten oogleden, een droom te voorschijn hadden getoverd die hij zijn hele
leven lang niet vergeten was. Vergat hij hem maar! Dan had hij misschien een draaglijker leven.
Deze man leefde ten slotte nog maar voor zijn verdwenen droom. Bijzonderheden wist hij weinig
10 meer; het was immers zijn eerste droom geweest, van iemand die er niet op verdacht was, een jongen
zonder benul of ervaring. De droom had iets van oude wijn, goudgeel, als ochtendlicht over heuvels;
en van die heuvels was de wijn ook afkomstig: eerst platgetrapt in bakken door een zingende menigte
wijnarbeiders met doeken om het hoofd, dan gistend, dan de heuvels afstromend. Had men hem
gevraagd wat voor gevoel van die droom bij hem had opgewekt, dan zou hij geantwoord hebben: het
15 gevoel van die droom, - goudgeel. Een goudgele verrukking, een volstrekte gelukzaligheid. Tegelijk
verlangen opwekkend en bevrediging schenkend; iets onzegbaar avontuurlijks; iets dat steeds
wederkeren zou, en dat toch maar voor één keer gebeurde, - wat dit laatste betreft was hij zeker niet
bedrogen.
Er werd muziek gemaakt in de droom: zekere bovenaardse klanken, die op gezoem leken of op
20 gegalm, of gezang, van die arbeiders; een geluid, dat door zijn hele lichaam klonk, alsof grote
kunstenaars van binnen op zijn holle beenderen bliezen tot zijn eigen onuitsprekelijke vreugde. Welk
een opluchting, bewerkstelligd door die muziek! Men moest zich voorstellen: dit is een jongen, die
moeilijkheden heeft, of die moeilijkheden voelt aankomen; het grote leven begint; maar anderen,
leermeesters, of mededingers, zijn hem al lang voor, als een grote onverbiddelijke klok die hij met het
25 horloge in de hand achternarent  de klok staat op een wagen, die zich snel voortbeweegt-, terwijl zijn
horloge nog achter is op de koop toe! Het ellendige hiervan is, dat men die twee achterstanden niet
tegelijk kan inhalen, want staat men stil om het horloge gelijk te zetten, dan ontkomt de klok op de
wagen, en probeert men het gelijk te zetten onder het hollen, dan krijgt men met zijn bibberende
vingers de wijzer nooit in de goede plaats. Zo n jongen moet doorleven, en nogal vlug ook, met
30 duizend voorbeelden voor zich uit; en bovendien moet hij zich de tijd gunnen om zichzelf aan al die
voorbeelden één voor één gelijk te maken. Een wanhopige taak! Weinig scheelt het of men zou mar
het liefst weer terug willen, teruggekaatst door de zestienjarige leeftijd als een lichtbundel door een
spiegel. Wie zich aan zichzelf spiegelt spiegelt zich zacht, maar wie door de spiegel héén moet krijgt
het hard te verduren.
35 Maar toen was dan, bij deze man, die droom gekomen om het te tonen dat dat niet hoefde, dat men
niet terug hoefde en niet voorwaarts, maar dat men uit kon wijken. De droom bracht de belofte van een
steeds hernieuwde oneindigheid: geen leven ging verloren; er waren misschien moeilijkheden, maar
1
daar zat men zelf binnen, als bloed in een lichaam, dat zijn eigen wegen zoekt en bij de vertakking van
een slagader gekomen zich niet afvraagt of het links moet of rechts. Op die heuvelrug der wijnperses
uitgestrekt in zalige rust, genoot hij zowel van wat er was als van wat komen ging, en ook wat komen
ging dat was er al. zo  om slechts iets te noemen  kon men zich de kleur blauw, het roerendste blauw
5 van jonge gentianen, niet beter voorstellen dan door te denken aan deze toch in zijn fijnste
vervezelingen goudgeel uitgevallen droom; en zo was stilte opgesloten in dat gezang, en vrolijkheid in
de weemoed, die door het gezang werd opgewekt. Het hele leven zat in die droom; maar op een
bijzondere manier, een manier die voor het werkelijke leven misschien niet deugde.
10 De man bleek, toen hij eenmaal volwassen was geworden, niet bijster slim te zijn, en nogal zonderling
geborneerd,- en na een tiental jaren, toen de droom zich niet herhaalde, voelde hij zich op een
ongehoorde wijze beetgenomen. Hij bleef ongetrouwd, en had niemand met wie hij spreken kon.
Lange tijden gingen voorbij, dat hij niet aan de droom dacht, maar het gemis voelde hij steeds, en hoe
meer hij zich in zijn dromen verdiepte, des te onherstelbaarder kwam de breuk op zijn zestiende jaar
15 hem voor. Woest of verheven, zalig of duivels mocht hij dromen, het was altijd anders. Wanneer hij
eraan dacht, dat zoiets zich niet dwingen liet, werd hij woedend; dan voelde hij zich miskend, door het
noodlot achteruitgezet, en soms ging hij zover van te veronderstellen, dat men hem zijn droom
ontfutseld had. Er was een boosaardige macht, die de droom tegenhield, of voor hem weghield, of
gewoonweg stal. Wie de schuldige was? Misschien iedereen, misschien alle mensen gezamenlijk. Van
20 zijn achterdocht liet hij weinig blijken; trouwens, in het verkeer met mensen werd zijn achterdocht
aanvankelijk minder opgewekt doordat hij inderdaad meende, dat zij zijn droom gestolen hadden, dan
door de vrees, dat ze zijn diepste gedachten konden raden. Daarbij was hij jaloers. Al die mensen
leken hem, ook als dromers, gelukkiger dan hij. Ze hadden hun droom in het leven verwezenlijkt
gevonden, ofwel ze hadden nooit gedroomd en parasiteerden nu op anderen, met een verblindend
25 gemak, dat zich vooral onthulde op openbare bijeenkomsten, waar ijverige dromers een droom uit hun
hoge hoed te voorschijn toverden, die zij dan aan de meestbiedende te koop aanboden. Mar daar
niemand er rond voor uitkwam, dat hij geen dromen had, werd er nooit een bod gedaan, en de
droomlozen waren dus aangewezen op diefstal. Ongemerkt trok men een ander de gewenste droom als
een lang lint achter uit het hoofd, en op dat lint stond de droom geschilderd.
30
Het was een koude winterdag, toen hij, voorbij een bioscoop wandelend, staan bleef om de foto s te
bekijken. Boven elkaar, in kasten, hingen afbeeldingen, niet alleen uit de hoofdfilm, maar ook uit de
komische bijfilm, het journaal, de tekenfilm en de natuurfilm. Van deze laatste waren er foto s, die
zijn aandacht trokken. Na even getreuzeld te hebben, trok hij een handschoen uit, stak zijn wandelstok
35 onder zijn arm, en stapte naar binnen.
2
Daar hij goedgekleed was, liet de portier, die hij vroeg om de directeur te spreken, hem dadelijk toe,
en even later stond hij, in een salonachtige ruimte, waarop logedeuren uitkwamen, tegenover de
directeur. Deze vroeg hem waarmee hij hem van dienst kon zijn.
 Hiermee , zei de man, leunend op zijn stok, en de ogen gevestigd op een slappe, zakkige brandslang
5 om een hoek,  dat u mij even inlicht, hoe u aan de film komt, daarbuiten, waarvoor ze mijn droom
gebruikt hebben.
 Uw droom? vroeg de directeur,  ik weet van niets; welke film bedoelt u?
 Dat zult u beter weten dan ik. De natuurfilm, als het niet een ander is. Ik zag daar heuvels, en mensen,
- kortom mijn droom. Die film is mijn droom, die mij jaren geleden ontstolen werd.
10  Bent u scenarioschrijver? vroeg de directeur voorzichtig. Graag had hij tegen iemand anders willen
knipogen of met zijn vingers tegen zijn voorhoofd tikken, maar ze waren hier met zijn tweeën alleen.
Buitendien had de indringer, die nogal opgewonden leek, al bedwong hij zich, een stok. Maar de
directeur was niet voor niets acht jaar lang directeur, en de gewenste oplossing vond hij bijna zonder
na te denken.
15  Gaat u hier binnen, meneer, zei hij levendig, en hij leidde de bezoeker naar een der deuren, die, dit
wist hij, op een geheel lege loge uitkwam,  dan kunt u zich met eigen ogen overtuigen, of wij gestolen
films draaien, of films met scenario s die van een ander zijn. De film, die u bedoelt, heeft trouwens
geen scenario. Natuurfilms hebben dat niet. Over vijf minuten begint zij. Het zal mij een genoegen
zijn u tot gast te hebben.  En hij wreef zich in de handen en boog. Binnen vijf minuten stond hier een
20 agent, nam hij zich voor, en dan mocht er verder gebeuren wat wilde.
De man, die zijn woorden met grote ernst had gevolgd, knikte tot dank, en zei:  Ik kan mij natuurlijk
vergissen. Maar indien het werkelijk mijn droom mocht zijn, sta ik erop hem zo spoedig mogelijk
terug te ontvangen.  Zeker, zeker, glimachte de directeur, buigend. Met een gelaten pas, de stok weer
onder de arm, verdween de man in de loge. De directeur telefoneerde naar de portier, en de portier
25 haalde een agent, die zich bij de brandslang opstelde, alsof hij eigenlijk de brandweerman was, terwijl
de directeur, toch wat zenuwachtig geworden, heen en weer bleef drentelen in de beurt van de
logedeur, waarachter nu de man naar de natuurfilm zat te kijken, die, naar de directeur zich stellig
herinnerde niets dromerigs had  het was niet eens een gekleurde film,- maar met gekken was men
nooit zeker.
30 Een minuut of tien verstreek, er gebeurde niets. Tevergeefs wachtte men op rumoer uit de loge, kreten
van protest, of de stok tegen het witte doek, tevergeefs keken ook de inmiddels gewaarschuwde
zaaljuffrouwen naar boven. Daar, in de loge, gloeide niet eens een sigaarpunt van de gevaarlijke man,
door hun directeur daar opgesloten.
Heel lang duurde het. Aangezien de aanwezigheid van de directeur ergens anders vereist werd en het
35 toch ook niet aanging de man het hele programma voor niets te laten uitzitten, gaf hij de agent een
teken en opende de logedeur. Juist liep de tekenfilm op haar eind, de loge was schemerig verlicht, de
man zag hij niet. Hij liep naar voren, een trapje af, keek links en rechts, toen ineens, werd het licht
3
aangedraaid, en de man was nergens te ontdekken, hoe hij ook rondkeek. Maar toen schrok hij toch
even.
Op de voorste rij zat een jongen van een jaar of zestien, vrij sjofel gekleed, met sluik haar en een ronde
rug. Hij keek niet op, toen de directeur naar hem toekwam. Zijn gezicht was honds, en zat vol puisten;
5 de ogen waren van een ziekelijk schelvisachtig blauw, wrokkend van uitdrukking: zulk een diep
doorgekankerde wrok als de directeur nog nimmer bij jongens van die leeftijd had opgemerkt, en hij
kende er toch heel wat, met een sterk ambulant personeel, en een open oog voor de gevolgen der
werkloosheid. Hoewel hij van het begin van de voorstelling af in de buurt van de dure loges had
gestaan, zowel ter controle als bij wijze van receptie, had hij die jongen dus over het hoofd gezien.
10 Maar waar was de man dan?
Hij zocht overal. Zelfs ging hij zover over de borstwering te gluren, alsof de man zich in de zaal kon
hebben laten zakken. Hij ontmoette de ogen van enkele zaaljuffrouwen en minstens de helft van de
bezoekers. Gelukkig ging hij spoedig het licht uit voor de hoofdfilm. Na zijn elektrische lamp te
hebben aangeknipt, sprak hij de jongen met het terugstotend uiterlijk aan, en vroeg hem naar zijn
15 kaartje. Onder een onverstaanbaar gemompel wees de jongen onder de lege stoelenrij, aan het uiteinde
waarvan hij zo ineengedoken zat. Daar op de grond lagen wel twintig logekaartjes, gedeeltelijk in
snippers; besluiteloos liet de directeur er zijn lamplicht over spelen, overwegend, dat het beneden zijn
waardigheid was om te gaan grabbelen. Daarom liet hij de jongen, die daar ten slotte geen kwaad
deed, zitten, en verliet de loge, kleine lichtbundels afschietend tussen de stoelenrijen, alsof hij zich bij
20 het verdwijnen van de man nog niet had neergelegd.
4


Wyszukiwarka

Podobne podstrony:
Bolivar, Simon Manifiesto de Bolivar a los pueblos de Ven
Dick, Philip K Coto de caza
Creme de Thee
Nuestro Circulo 705 GIBRALTAR 2016 27 de febrero de 2016
Bu neng shuo de mi mi (2007)
Janequin C Le chant de l Alouette SATB
L Sprague De Camp Novaria 01 The Fallible Fiend
de Soto Pieniadz kredyt i cykle R1
soir de fete netting horizontal
m 960 cv notice de
punto de cruz Cross Stitch precious moment puntotek Indios en canoa
Cuadernos de Psicología del Deporte N° 64 GallodePelea elRivalinterior
260 wichtigere deutsche Abkürzungen DE PL Deutsch als Fremdsprache
Sony Playstation 2 Guia de Reparo

więcej podobnych podstron