7, 8. Rederijkers
(15de - 17de eeuw)
De rederijkerskamers waren gilden of broederschappen van leken die zich toelegden op toneel en lyriek. De belangrijkste literaire genres die ze beoefenden waren de spelen van zinne (allegorische spelen, waarin begrippen als de deugd, de zonde of de jeugd werden uitgebeeld), de esbattementen (komische spelen) en de refreinen (gedichten in strofen).
De leden van de rederijkerskamers kwamen samen op besloten vergaderingen, waar ze toneelstukken repeteerden en refreinen voordroegen maar ook discussieerden over actuele politieke en religieuze thema's. Daarnaast traden ze ook geregeld op in de publieke sfeer: ze verzorgden toneelopvoeringen en tableaux vivants ter gelegenheid van markt- en feestdagen, ommegangen, blijde intreden etc. Zodoende speelden de rederijkerskamers een ongemeen belangrijke rol in de stedelijke cultuur van de vijftiende en zestiende eeuw. In de zeventiende eeuw verminderde hun publieke rol.
wereldlijke maar ook geestelijke thematiek
stedelijke kultuur - in die tijd de grootste in Europa
gezelschappen begonnen zich te organiseren in gilden in de 15de eeuw
echt veel kamers (284 Noord, 180 Zuid)
veel werken overbleven
2003, Hummelen - alle teksten van Rederijkers in een boek
rederijkers
Verzamelnaam voor zowel de actieve als de passieve leden van een rederijkerskamer, een stedelijk literair gilde dat zijn grootste bloei bereikte tussen ca. 1450 en 1570, maar tot op de dag van vandaag nog niet helemaal verdwenen is, zij het in de vorm van zich rederijkers noemende lokale toneelverenigingen.
In het algemeen waren de rederijkers afkomstig uit de burgerij. Ze traden aanvankelijk vooral op om godsdienstige en andere plechtigheden meer luister bij te zetten: ze gaven vertoningen en droegen speciaal voor de gelegenheid vervaardigd werk voor en leverden de personen voor de tableaux vivants (toog). Daarvoor kregen ze van de stedelijke overheid een vergoeding, een enkele keer zelfs een jaarlijkse vaste toelage. Soms was een rederijker bij de overheid in dienst, zoals bijv. Anthonis de Roovere vanaf 1465 in Brugge.
Aanvankelijk werkten de rederijkerskamers samen met kerk en geestelijkheid, later bleken veel rederijkers openlijk belangstelling en sympathie voor de hervorming te hebben. In het geval van het spel van zinne Welc den mensche stervende meesten troost es leidde dat ertoe dat de uitgave ervan in de Spelen van Gent (1539) op de lijst van verboden boeken (Index librorum prohibitorum) terechtkwam. Een rederijker die zich echter fel verzette tegen de hervorming was Anna Bijns (1493-1575), van wie veel anti-lutherse poëzie bewaard is.
De genres die door de rederijkers het meest beoefend werden, zijn het toneel (rederijkerstoneel) en de poëzie (ballade-2, refrein-2, rondeel). De literatuur van de rederijkers is formeel laatmiddeleeuws met vormen en motieven die grotendeels ontleend zijn aan de ridderlijk-hoofse traditie. Matthijs de Casteleins Const van rhetoriken (1555) wordt beschouwd als de ars poëtica (poetica-1) van de rederijkers. Met name door enkele gekunstelde dichtvormen, bijv. de retrograde of kreeftdicht, heeft de dichtkunst van de rederijkers de denigrerende betiteling rederijkerij gekregen.
Kamer van Heiligen Sacramente (1463?)
uit Breda
handschrift geschreven tussen 1518 en 1545: verschillende teksten. Waar? niemand weet. Meeste teksten over Breda. Hele codex opgeschreven door een persoon. Litera bastarda - snel geschreven, bedoeling was niet om de tekst te laten zien. 1867 - eerst gedrukt.
Matthijs de Castelein -
Antonis de Roovere
Jan van Doesborch