16. Wat betekende de koningskwestie voor het Belgische politieke regime? Verklaar waarom.
Alles draait om het grondwetsartikel. Het is de hypothese waar de koning er nog is, maar om een of andere reden lukt het regeren niet meer. De ministers laten de onmogelijkheid vaststellen (lees: door een arts) en roepen beide kamers bijeen, om in de opvolging en het regentschap te voorzien. De terugkeer van de koning is niet in de grondwet geregeld. Daarom heeft men dit in 1954 bij wet geregeld - het einde van de onmogelijkheid om te regeren wordt vastgesteld door de verenigde kamers.
Aan het begin van de IIde Wereldoorlog vielen de Duitsers België binnen. 18 dagen later bereidde de vorst de overgave voor. Maar zo zagen de regeringsleiders het niet, zij wilden de strijd verder zetten met de geallierden. De ministers wilden met Leopold III naar Londen gaan. De koning bleef echter weigeren. Hier kwam het tot een breuk tussen de koning en zijn regering. De ministers vertrokken eerst naar Frankrijk, en de koning gaf zich over en werd krijsgevangen genomen en gedeporteerd naar Duitsland.
Mei 1940 -> de capitulatie. Men vreesde vooral dat Leopold mogelijk tot een aparte vrede met de Duitsers zou overgaan. De koning wilde echter “het lot van zijn leger delen” (opperbevelhebber van leger), maar heeft daarbij de mogelijkheden om voor de Belgische bevolking onder Duitse bezetting iets te doenalleszins sterk overschat.
In Londen stelden de ministers onmogelijkheid om te regeren van koning Leopold III vast en namen zij zijn macht over.
Na de oorlog (1944) bleef de koning weg (Salzburg); de kamers kwamen bijeen en wezen een regent aan: Prins Karel, de broer van Leopold. Hier begint er een echte koningskwestie.
Op dat ogenblik waren de tegenstanders van een terugkeer van Leopold III in de meerderheid in het parlement. De Amerikanen bevrijdden de koning, maar hij mocht niet terugkeren van de kamers.
Leopold III werd een symbool van attentisme (wachten). Zijn tegenstanders waren de liberalen, socialisten en Walen, voorstanders: katholieke kerk en rechtse partijen. De reden van conflict was onder andere 1) de duur van regentschap 2) of de koning zal terugkomen of abdiceren.
In 1950 was er een homogeen katholieke regering, dat een referendum uitschreef over de terugkeer van Leopold III. 58% was voor. De verenigde kamers namen een resolutie aan, die het einde van de onmogelijkheid om te regeren van Leopold III vaststelde.
Niettemin was de sfeer bij de terugkeer van de vorst nogal vijandig. Hij heeft een maand zijn functies uitgevoerd, maar onder druk van hevige volksopstanden (vooral in Wallonië) werd hij door de regering onder druk gezet om af te treden.
Leopold stelde een tussenoplossing voor. Hij zou zijn koninklijke macht overdragen aan zijn zoon.
EFFECTEN:
-monarchie heeft enorm veel aanzien verloren (diepe crisis in monarchie)
-belgen waren niet meer grote patrioten (?:P)
-aanzet tot een enorme polarisering van Walen en Vlamingen (referendum: in Wallonië 42% voor terugkeer van LIII, in Vlaanderen 72%), taalpolitiek
Consensusregel - bij deze regel geld een beslissing pas als er een meerderheid voor te vinden is en de minderheid de beslissing kan aanvaarden omdat zij er neutraal tegenover staat. (?)