Gramatyka opisowa
Morfologie – houdt zich bezig met morfemen, leksemen en woorden.
Woordsoorten:
lidwoord (artikel)
zelfstandig naamwoord (substantief)
bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
werkwoord (verbum)
telwoord (numerale)
voornaamwoord (pronomen)
bijwoord (adverbium)
voorzetsel (prepositie)
voegwoord (conjunctie)
tussenwerpsel (interjectie).
Lidwoord (artikel):
semantisch – een woord dat aanduidt of een nominale constituent (het substantief) bepaald, onbepaald, categoriaal, of abstract gebruikt wordt
morfologisch – een woord dat in het hedendaags Nederlands steeds in dezelfde vorm wordt gebruikt; onveranderd, maar: de heer des huizes
syntactisch – het artikel moet met een substantief of een ander zelfstandig woord gecombineerd worden, nooit apart, geen zinsdeel.
Soorten:
bepaald
de – voor mannelijke en vrouwelijke woorden in het enkelvoud, en voor mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden in het meervoud
het – voor onzijdige woorden in het enkelvoud
bepaalt iets dat bekend is, het bepaald lidwoord heeft dus specificerende functie
onbepaald
een – voor mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden in enkelvoud om iets aan te duiden dat nog niet bekend is, of het woord voor het eerst wordt uitgesproken
in het meervoud gebruiken we geen lidwoord
heeft generaliserende functie
categoriaal
duiden niet iets bekends (bepaalds) of onbekends (onbepaalds) maar de hele categorie (van wezens, dingen, woorden, ezv.)
in het enkelvoud hebben wij een; in het meervoud hebben wij geen lidwoord
wij kunnen in plaats van (een / --- ) elk(e) / alle gebruiken
in deze functie kunnen ook de / het gebruikt worden, de betekenis is dan niet veranderd
Een olifant is een planteneter. = Elke olifant is een planteneter.
Olifanten zijn zoogdieren. = Alle olifanten zijn zoogdieren.
abstract
met andere woorden - generisch categoriaal
in deze functie kunnen alleen de / het gebruikt worden, nooit 'een'
wij kunnen hier nooit het aanwijzend voornaamwoord dit/dat/deze/die gebruiken
De olifant leeft al duizenden jaren in Africa.
Het gebruik van het lidwoord bij eigennamen:
Eigennamen met het lidwoord:
namen van bergen en bossen, bjv. de Ural
waternamen (zee, rivier, meer, enz.), bjv. de Wistula, de Noord Zee
aardrijkskundigenamen in het meervoud, bjv. de Alpen, de Nederlanden
namen van tijdruimten, bjv. de Middeleuwen
namen van gebouwen, monumenten, musea, bjv. de Eiffel Toren
namen van plaatsen, straten, pleinen, wegen, parken, bjv. de Kuźniczastraat
namen van organisaties, instellingen, bjv. de Europese Bank
Lidwoord wordt wel gebruikt bij:
groepen van mensen, bjv. de jeugd, de politie
woorden zoals: leven, dood, natuur, milieu
namen van seizoenen, windstreken.
Eigennnamen zonder lidwooord (als ze zonder bijvoeglijke bepaling voorkomen):
namen van personen en dieren, bjv. Tom en Jerry
namen van werelddelen, landen, continenten, provinties, steden, dorpen, bjv. Polen maar de Republiek Polen; Parijs maar het Parijs van vandaag
namen van eilanden in het enkelvoud, bjv. Rodos
namen van hemellichamen en sterrenbeelden (zonder soortnamen), bjv. Mars
namen van feestdagen, bjv. Kerstmis
namen van dagen en maanden, bjv. juni
namen van kranten, boeken, tijdschriften, tenzij de naam een soortnaam is of in het naam een lidwoord staat, bjv. Przyjaciółka
Geen lidwoord wordt gebruikt ook:
als wenomen wat iemand van beroep, functie, confessie, nationaliteit is (als ze als deel van naamwoordelijk gezegde optreden – orzeczenie imienne)
bij de namen van talen: leren, studeren, begrijpen, kennen
in min of meer vaste verbindingen, idiomatische zinnen, en na sommige voorzetsels, bjv. naar school gaan, op tafel, per trein, als, zonder – zonder!
Zelfstandig naamwoord (substantief):
semantisch – een woord dat zelfstandigheid aanduidt
morfologisch – een woord waarbij wij meestal het meervoud en soms ook genitief kunnen vormen; ze kunnen ook verkleinwoorden en samenstellingen vormen; ze kunnen verbogen worden
syntactisch – een woord waarvoor voornaamwoorden kunnen staan; ze kunnen een zinsdeel zijn – subject of object; ze zijn met artikels of telwoorden gecombineerd
Soorten:
soortnamen (pospolite) – ze duiden een soort aan
concrete substantieven – ze duiden iets concreets aan, testbare of waarneembare zelfstandigheden
voorwerpsnamen
persoonsnamen
diernamen
zaaknamen
stofnamen – ze suiden een stof aan, waarbij hoeveelheid niet bekend of niet relevant is, bjv. papier, hout
verzamelnamen – ze duiden een groep van soortgelijke woorden of wezens aan, bjv. het gevogelte, het vee
abstracte substantieven – ze duiden iets abstracts, iets dat niet concreet is, bjv. liefde, januari
eigennamen – ze duiden iets individueels aan
Substantieven kunnen van een naar andere soort gaan.
telbare substantieven – ze kunnen in het enlekvoud en in het meervoud voorkomen; ze kunnen gecombineerd worden met het onbepaald lidwoord ‘een’
ontelbare substantieven – ze kunnen nooit het onbepaald lidwoord "een" krijgen, maar dat is toch mogelijk in uitroepen; ze komen alleen in het enkelvoud (SINGULARIA TANTUM) of alleen in het meervoud (PLURALIA TANTUM) voor
Geslacht:
soorten
mannelijk – lidwoord ‘de’
vrouwelijk – lidwoord ‘de’
onzijdig – lidwoord ‘het’
veel woorden zijn gemeenkunnig (unisex), maar de meeste zijn mannelijk
in het heden Nederlands is er bijna geen onderscheid tussen vrouwelijke en mannelijke woorden; dit verschil voelt man nog in Belgi in op het Zuiden van de Nederlanden
sommige woorden hebben "het" of "de" zonder verschil in de betekenis, en sommige een van hen prefereren, bjv. de/het soort
sommige substantieven veranderen van hun betekenis als ze met "de" of "het" voorkomen, bjv. de/het bal
De-woorden:
persoons- en diernamen (bevalve namen van soorten), bjv. de leraar
namen van ziektes, bjv. kanker
namen van muziekinstrumenten, bjv. piano
namen van letters, klanken, cijfers, bjv. de A
namen van seizoenen, bjv. de lente
namen van rivieren en bergen, bjv. de Wistula
namen van planten, vruchten, groenten
stammen van werkwoorden (gesubstantiveerde stammen van verba)
Het-woorden:
alle verkleinwoorden
namen van talen en metalen, bjv. het Nederlands
namen van windstreken, bjv. het zuiden
namen van spelen (sport), bjv. het voetbal
namen van steden
gesubstantiveerde infinitieven, adjectieven en voornaamwoorden, bjv. het eten
bepaalde uitgangen: -um, -ment, -isme/-asme, -sel
woorden met preffix –ge en zonder uitgang, bjv. het geruzie
samenstellingen met preffixen: -ge, -be, -ont, -ver, bjv. het verzoek
samenstellingen: ge- + substantief + -te, bjv. het gebergte.
Bijvoeglijk naamwoord (adjectief):
semantisch – een woord dat eigenschappen, kenmerken, hoedanigheden van een zelfstandig naamwoord aanduidt
morfologisch - een woord dat meestal kan verbogen worden; het kan buigings -e en -s krijgen; ze kunnen ook veranderen van vorm door trappen van vergelijking
syntactisch – een woord dat zinsdeelstuk gebruikt kan worden – als een bijvoeglijke bepaling; ze komen in het algemeen niet als zinsdeel voor
Soorten:
eigenschapswoorden – ze duiden eigenschappen van zelfstandigheden aan, bjv. geel vogeltje
toestandswoorden – ze duiden tijdelijke, voorbijgaande, bijzondere eigenschappen aan, bjv. kokende melk
stofadjectieven – ze noemen de stof, waarvan iets gemaakt is, bjv. houten kast
persoonsaanduidende adjectieven – ze duiden aan dat iets in bepaalde stijl is, bjv. Danteske hel
geografische adjectieven – ze duiden herkomst of toebehorenheid van iets aan, bjv. Wroclawse markt
tijd-, richting-, en plaatsaanduidende adjectieven – bjv. de huidige president
oordeelswoorden (modale adjectieven) – ze duiden de mening van iemand over iets aan, bjv. stomme man
absolute adjectieven - hun betekenis is niet afhankelijk van externe persoonlijke criteria; ze hebben geen trappen van vergelijking, bjv. dood, zwanger – tegenover – relatieve adjectieven
Vormen
Geen –e:
stofadjectieven, bjv. bronzen medaille
geografische adjectieven die op "-er" eindigen, bjv. Edammer kaas
adjectieven die op een klinker eindigen: a, y, i, e, bjv. een roze panter
woorden linker / rechter
vreemde woorden, bjv. gratis
participia perfecti en alle adjectieven die op "-en" eindigen, bjv. gelezen boeken
samengestelde adjectieven waarin het eerste lid een rangtelwoord is, bjv. eerstejaars studenten
Met –e:
De adjectieven komen het meest met –e voor, daarom zonder –e:
een substantief dat onzijdig, onbepaald en in het enkelvoud is
Voor de-woorden en woorden in het meervoud.
Voor het-woorden als ze voorafgegaan zijn door:
bepaald lidwoord "het"
anwijzend voornaamwoord "dat" of "dit"
possessief pronomen "mijn", "zijn", ezv.
Genitief, bjv. vader's geliefde hoed
bij zelfstandig gebruik, bjv. de goede boeken en de slechte
in de superlatief na 't / het, bjv. deze avond vond hij de beste.
maar zonder:
in vaste woordverbindingen, formele en officile namen bjv. het openbaar vervoer
voor de woorden in het enkelvoud die verwijzen naar personen die een bepaalde functie hebben, bjv. de buitengewoon hoogleraar
soms bij lange adjectieven die voor een het-woord staan, bjv. zijn ongelofelijk verhaal
Met –s:
alle woorden voorafgegaan door: iets, niets, allerlei, veelerlei, wat, veel, weinig, minder, voldoende, genoeg, wat voor
woorden die eindigen op -st / -s / -z / -isch kunnen buiging "-s" niet krijgen
Trappen van vergelijking
stellende trap / positief
de basisvorm van het adjectief
stellende trap wordt gebruikt als een kenmerk bij 2 of meer zelfstandigheden in gelijke maat aanwijzig is
De peer is even lekker als de appel.
Hij is niet zo stom als zijn vader.
vergrotende trap / comparatief
wordt gevormd door toevoeging van "-er" aan de basisvorm
adjectieven die op "e" eindigen krijgen alleen "r"
adjectieven die op "er" eindigen krijgen ook "d" voor "er"
vergrotende trap wordt gebruikt als een kenmerk bij 2 of meer zelfstandigheden in verschillende maten aanwezig is
braaf – braver, stupide – stupider, ver - verder
Ria is groter dan haar zuster.
constructie hoe.. hoe.. bjv. Hoe harder je werkt, hoe meer je verdient.
overtreffende trap / superlatief
wordt gevormd door toevoeging van "-est" aan de basisvorm
adjectieven die op -isch / -de / -sd / -st eindigen vormen de superlatief door het omschrijven (meer, meest), bjv. comisch - comischer / meer comisch - het meest comisch
de overtreffende trap wordt gebruikt als een kenmerk bij een zelfstandigheid in de hoogste maat aanwezig is, bjv. Hij is het knapste.
ook in constructies:
op zijn... - Dat is William op zijn best.
om het...- Ze liepen om het snelst.
Geen trappen van vergelijking:
stofnamen, geografische adjectieven, intensifierende adjectieven waarbij een prefix of het substantievisch eerste deel een versterking of graad aanduidt, bjv. supersnel, adjectieven met absoluut betekenis, bjv. dood, samengestelde adjectieven die zelf een vergelijking bevatten, bjv. ijzersterk
Onregelmatige trappen van vergelijking:
kwaad – erger – ergst
goed – beter – best
Adjectieven waarbij het omschrijven nodig is:
predikatief gebruikt adjcectieven, bjv. meer bereid tot
participia adjectievis gebruikt, bjv. meer vervelend man
als twee adjectieven met elkaar vergeleken worden, bjv. meer dom dan intelligent
bij speciale nadruk, bjv. de meest conservatieve partij
Gebruik van adjectieven
attributief
het adjectief staat direct voor het substantief waar het betrekking op heeft, bjv. de grootste bundel
de bepaling bij het substantief
alleen attributief gebruikt kunnen worden adjectieven zoals: stofadjectieven, adjectieven die op "er" eindigen, geografische adjectieven, plaats- en richtingaanduidende adjectieven
zelfstandig
na het adjectief kan het substantief worden weggelaten, als het duidelijk is wat er bedoeld wordt; in zo'n geval wordt het adjectief zelfstandig gebruikt, bjv. Welke tafel wil je kopen? De grotere of de kleinere?; Warm water en koud.
predicatief
het adjectief is via het werkwoord verbonden met de persoon of zaak waar het betrekking op heeft - orzecznik orzeczenia imiennego, bjv. De tafel is oud.
adjectieven die alleen predikatief gebruikt kunnen worden: kwijt, moe
adverbiaal
als bijwoord gebruikt, met betrekking op werkwoord, bjv. Hij schrijft duidelijk.
Het werkwoord / verbum
semantisch – een woord dat een handeling, toestand, werking aanduit
morfologisch – een woord dat vervoegd kan worden – de infinitief vorm wordt aangepast aan de persoon en het getal van het onderwerp; op die manier krijgen wij een finite vorm van het werkwoord; deze aanpassing noemen wij congruentie (składnia zgody)
de vervoeging bepaalt
de persoon
het getal
de tempus
de genus (passief/actief)
de modus (infinitief, indicatief, imperatief, conjunctief)
wat woordvorming betreft hebben wij samenstellingen en afleidigen
syntactisch – een woord dat in verbinding met een subject en andere werkwoorden kan voorkomen; de kern van de zin, de belangrijkste woordsoort; valentie - bepaalt de opbouw van de zin, valentie van een werkwoord bepaalt hoeveel plaatsen het werkvoord heeft om in te vullen met andere woorden.
Soorten
zelfstandige werkwoorden – ze kunnen zelfstandig een gezegde vormen
niet-zelfstandige
hulpwerkwoorden – ze kunnen de kern van verkwoordelijk gezegde bepalen
van tijd: zijn, hebben
van lijdende vorm: worden, zijn
van modaliteit: kunnen, mogen, willen, zullen, schijnen, lijken, voorkomen, dunken, heten, ezv.
van casualiteit: laten, doen
van aspect:
inchoatief: gaan, komen
duratief: zijn, blijven
met te: lopen, zitten, liggen, hangen, staan
koppelwerkwoorden – ze vormen een deel van naamwoordelijk gezegde (orzecznik orzeczenia imienego),bjv. zijn, worden, blijven
niet echte koppelwerkwoorden: lijken, blijken, schijnen, dunken, voorkomen, heten (ze hebben ook ‘normale’ betekenis),
bjv. Hij schijnt ziek te zijn. / De zon schijnt.
transitieve / pseudotransitieve / intrasitieve werkwoorden
transitieve – ze hebben een lijdend voorwerp nodig, ze kunnen zonder lijdend voorwerp niet voorkomen, bjv. lezen, weten
intransitieve – ze hebben nooit een lijdend voorwerp, ze kunnen niet met een lijdend voorwerp voorkomen, bjv. slapen, spreken
pseudotransitieve – alle transitieve werkwoorden die geen lijdende vorm kunnen vormen; de zin is ook niet gebrekkig zonder lijdend voorwerp, bjv. koken, eten (wij moeten hier niks toevoegen, wij mogen wel, maar dat is niet verplicht)
Sommige werkwoorden zijn transitief en intransitief:
bjv. Water kookt. / Ik kook water.
wederkerende / reflexieve werkwoorden - werkwoorden die de mogelijkheid hebben om met het reflexief pronomen voor te komen
toevallig wederkerende – ze kunnen met of zonder wederkerend voornaamwoord voorkomen; het reflexief pronomen treedt met hier als lijdend voorwerp, bjv. wassen (met zich of zonder)
bij toevallig wederkerende werkwoorden kunnen wij het reflexief pronomen met de langere vorm 'zelf' vervangen, bjv. Ik was me / mezelf.
verplicht - ze kunnen zonder het reflexief pronomen niet voorkomen; het reflexief pronomen treedt met hier als deel van werkwoordelijk gezegde, bjv. zich vergissen
verplicht wederkerende werkwoorden kunnen niet met de langere vorm voorkomen
persoonlijke / onpersoonlijke werkwoorden
persoonlijke – gebruikt met alle personen
sommige werkwoorden kunnen alleen het onbepaald voornaamvoord hebben als subject, dat zijn over het algemeen werkwoorden die het weer aanduiden en verschijnselen in de natuur, bjv. Het regent.
maar deze werkwoorden kunnen soms ook figuurlijke betekenis hebben, dus niet letterlijke, en ze kunnem persoonlijk worden gebruikt, bjv. Het spookt. / Vader spookt elke avond rond de koelkast.
en omgekeerd: werkwoorded die normaal persoonlijk zijn, kunnen ook onpersoonlijk gebruikt worden, bjv. Het is vijf uur.
sommige intransitieve werkwoorden kunnen ook onpersoonlijk gebruikt worden met 'er', bjv. Er wordt hiet gevoetbald.
scheidbare / niet-scheidbare werkwoorden – afgeleide en samengestelde werkwoorden zijn scheidbaar of niet
als het voorvoegsel of het oorspronkelijke werkwoord bij vervoeging uit elkaar kunnen worden gehaald zijn werkwoorden meestal scheidbaar
of een werkwoord scheidbaar of niet is kunnen wij zien:
in de vorm van het voltooid werkwoord
door het accent
bij verschillend syntactisch gedrag
homograaf- een werkwoord dat op dezelfde manier geschreven wordt, maar anders geaccentueerd, en heeft andere betekenis als het scheidbaar is of niet, bjv. voorkomen, overdrijven, doorbreken
Vormen en gebruik
stam is heel belangrijk; de stam van het werkwoord is dat, wat overblijft als we de uitgang –en wegnemen (in spreektaal)
alles begint met de stam; dat is het woorddeel voor -en (die man weglaat) dat overblijft.
spotten – spot, lekken – lek, maken – maak, leiden – leid, geeuwen – geeuw, toveren – tover, grenzen – grenz, geloven – geloov, aaien – aai, komen – kom
er zijn 6 werkwoorden die niet op -en eindigen: doen – doe, zijn - geen stam, heel onregelmatig, slaan – sla, staan – sta, gaan – ga, zien – zie
de infinitief heeft altijd dezelfde vorm; ook het voltooid deelwoord en het onvoltooid deelwoord hebben altijd dezelfde vorm; andere werkwoorden worden vervoegd
defectieve werkwoorden - ze kunnen niet in alle vormen voorkomen; ze worden niet vervoegd en komen allen in de infinitief voor (w j. pol. ‘trzeba’), bjv. hardlopen, zakenrollen, schoolblijven
regelmatige / zwakke werkwoorden – een werkwoord wordt regelmatig genoemd als het imperfectum in het enlekvoud wordt gevormd door toevoeging van -de of -te aan de stam, en het voltooid deelwoord door toevoeging van ge - t of ge - d gevormd wordt
de meeste werkwoorden zijn regelmatig en dit aantal neemt toe, omdat sterke zwak worden; veel werkwoorden die vroeger sterk waren, zijn nu zwak, bjv. baren, breien
zelfs werkwoorden die uit het Engels ontleend zijn gedragen zich als regelmatige, hoewel ze in het Engels onregelmatig zijn
wat ontleende werkwoorden betreft, ze worden aan de Nederlandse grammaticale regels aangepast en worden als Nederlande regelmatige werkwoorden vervoegd, bjv. surfen – surft – surfte - gesurft
onregelmatige / sterke werkwoorden – werkwoorden waarbij de stam een verandering ondergaat ter vorming van het imperfectum en het voltooid deelwoord worden onregelmatig genoemd.
bij sommigen eindigt ook het perfectum op –en
bij onregelmatigen is de stam niet genoeg om andere vormen te kennen, wij moeten de stamtijden kennen, bjv. blijven - bleef – gebleven
sommige samengestelge werkwoorden, die normaal onregelmatig zijn, kunnen zich als regelmatige gedrachen als ze onscheidbaar zijn, bjv. lachen - lachte – gelachen / glimlachen - glimlacht - glimlachte – geglimlacht
maar als ze scheidbaar zijn blijven ze sterk, bjv. lopen - liep – gelopen / heetlopen - loopt heet - liep heet – heetgelopen
homoniem – een werkwoord dat eens regelmatig is en eens onregelmatig, en heeft dus twee betekenissen, maar n infinitief vorm, bjv. bijten - beet – gebeten / bijten -bijtte - gebijt
Genus / Vorm
als het onderwerp de handeling verricht dan staat het werkwoord in bedrijvende vorm
Middleton Reynolds brengt in 1945 de eerste balpen op de markt.
M.R. – gramaticaal onderwerp = logisch subject
de eerste balpen – lijdend voorwerp
als het lijdend voorwerp van een actieve zin het grammaticaal onderwerp wordt staat de zin in het passief
De eerste balpen werd in 1945 (door Middelton Reynolds) in Chicago op de markt gebracht.
De eerste balpen - grammaticaal onderwerp
Middelton Reynolds - logisch subject, mag maar moet niet voorkomen in het passief
het passief wordt gevormd:
ZIJN / WORDEN + VOLTOOID DEELWOORD
bij de transitieve en pseudotransitieve werkwoorden kunnen wij het passief vormen
geen passief mogelijk:
reflexieve ww. hebben geen passief
werkwoorden die "hebben" aanduiden, synoniemen van "hebben": behelzen, bevatten, inhouden, missen, ontbreken, ontberen
werkwoorden die "krijgen" uitdrukken
bij vaste woordverbindingen met een naam van een lichaamsdeel als het lijdend voorwerp, bjv. het hoofd schudden
bij intransitieve werkwoorden, maar het is mogelijk als het subject ‘verzwegen’ is, bjv. Er wordt gefietst vandaag.
gevallen waarin wij HET PASSIEF gebruiken (functies):
als het subject niet bekend of niet relevant is, of als het algemeen bekend is wie de handeling verricht, of als de handelende persoon uit beleefdheid of bescheidenheid op de achtergrond wil blijven, bjv. Rijden onder invloed is verboden
als variant voor actieve zinnen met onpersoonlijk "men" of "je", bjv. Je kan het passief beter niet te veel gebruiken. / Het passief wordt beter niet te veel gebruikt.
om een betere aansluiting op een andere zin te krijgen (te verzekeren), bjv. Vandale heeft een nieuw woordenboek uitgegeven. Twee Amsterdamse taalkundigen hebben hem samengesteld. BETER: Het is door twee Amsterdamse taalkundigen samengesteld.
om misverstanden en dubbelzinnigheid te voorkomen, bjv. Hij nam die op voor Karel die Jan geslagen had.
Het aspect van werkwood
de wijze (manier) waarop de spreker de werking, die een werkwoord uitdrukt, beschouwt
in het Nederlands wordt het aspect met grammaticale vormen uitgedrukt; men gebruikt: de tijd, prefixen en suffixen, bijwoorden en werkwoorden om het aspect uit te drukken
Aspecten:
imperfectief / onvoltooid – de handeling is nog niet klaar: vallen
perfectief / voltooid – de handeling is af: weten, is gevallen, verstaan, haten
inchoatief / ingressief – de handeling begint of gaat in andere toestand: inslappen, ontvlammen, verzuren
duratief / progressief – de handeling gaat door: doornemen, wonen, zeuren.
resultatief / egressief – tegenovergestelde aan ingressief; de handelig loopt af, eindigt: afsluiten, opeten, verslaan
habitueel – de handeling is een gewoonte: plegen
frekfentatief – de handeling is regelmatig, maar niet voltooid: babbelen, hammeren, kittelen
iteratief – de handeling gebeurt regelmatig en is voltooid: druppelen, kloppen, tikken
momentaan / punctueel – de handeling is kortstandig en voorbijgaand: breken, ritsen, striukelen, zich verspreken
Wijzen:
de onbepaalde wijs / infinitief – de noemvorm van het werkwoord, de vorm die wij in het woordenboek aankomen
functies:
als deel van werkwoordelijk gezegde na sommige werkwoorden; in constructies: aan het..., staan te...
lange infinitief – met ‘te’, bjv. ik probeer iets te doen
korte infinitief – zonder ‘te’
in beknopte bijzinnen, bjv. Het is moeilijk Nederlands te leren.
in uitroepen, opschriften, bjv. Binnengaan verboden!
als concurrentie voor imperatief, bjv. Kom binnen! - Binnenkomen!
de gebiedende wijs / imperatief
drukt een bevel, een toelating of een verzoek uit.
in de meeste gevallen bestaat er geen onderwerp, wij gebruiken alleen de stam voor enkelvoud en meervoud, bjv. Ga naar zee!
bij beleefd taalgebruik hebben wij 'u', bjv. Gaat u toch zitten!
de vorm 'jullie / je' drukt vaak boosheid of irritatie uit, bjv. Houden jullie op!
toch, nog, maar, eens, even – om vriendelijker, meer beleefd en minder direct te zijn, bjv. Kom toch maar eens even binnen!
de aanvoegende wijs / conjunctief
komt bijna nooit in het heden Nederlands voor
de grammaticale tijden, modale hulpwerkwoorden, bijwoorden hebben deze functie overgenomen
gebruikt om een wens uit te drukken, een aansporring, onzekerheid
vormen:
soms is het derde persoon enkelvoud, bjv. Leve de koningin!
in folmele schrijftaal, bjv. Men nemen een kilo aardappels...
in religieuze, bijbelse, liturgische taal, bjv. de Heer zijn met U...
als wij extra beleefd en voorzichtig willen zijn, bjv. Moge ik…
de aantonende wijs / indicatief
de meest voorkomende wijs
de vorm van een werkwoord word aangepast aan: de persoon, het getal, de tijd, de vorm, het aspect
Tijden:
Het presens - Onvoltooid tegenwoordige tijd
Het perfectum - Voltooid tegenwoordige tijd
Het imperfectum - Onvoltooid verleden tijd
Het plusquamperfectum - Voltooid verleden tijd
Het futurum - Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd
Het futurum exaxtum - Voltooid tegenwoordig toekomende tijd
Het conditionalis - Onvoltooid verleden toekomende tijd
Het conditionalis prefecti - Voltooid verleden toekomende tijd
Hulpwerkwoorden van tijd: HEBBEN / ZIJN
met ‘hebben’ worden vervoegd:
transitieve werkwoorden
pseudotransitieve ww.
reflexieve ww.
onpersoonlijke ww., bjv. Het heeft veel gesneeuwt de afgelopen winter.
intranstieve werkwoorden die een handeling of een voortdurende situatie aanduiden, bjv. Hij heeft geslapen.
met ‘zijn’ worden vervoegd:
intransitieve ww. die een verandering van toestand en een verplaatsing uitdrukken, bjv. Hij is gestorven.
koppelwerkwoorden: zijn, blijven, worden.
met HEBBEN en ZIJN worden vervoegd:
Verba Movendi - werkwoorden die beweging uitdrukken
als de richting aangeduid wordt gebruiken wij "zijn", de verplaatsing duidelijk is, bjv. Ik heb gisteren gefietst.
als geen richting aangeduid wordt gebruiken wij "hebben", omdat er eigenlijk geen verandering van plaats plaats wordt gevonden, bjv. Ik ben naar Amsterdam gefietst.
werkwoorden die intransitief en transitief zijn, bjv. Ik het iets veranderd. / Ik ben veranderd.
modale hulpwerkwoorden, bjv. Weer is/heeft hij ternauwernood het gevaar kunnen ontlopen.
Voltooid en onvoltooid deelwoord
voltooid deelwoord / participium perfecti
wordt gevormd door toevoeging van "ge - t / d" aan de stam van regelmatige werkwoorden
werkwoorden die beginnen met: be-, er-, her-, ont-, ge-, ver-, krijgen geen "ge-" aan het begin
sterke werkwoorden kunnen onregelmatige voltooide deelwoorden hebben, deze moeten wij kennen
functies:
gebruikt bij vorming van voltooide tijden
in het passief
in de functie van imperatief, bjv. Opletten! - Opgelet!
in bijvieglijke bepalingen, bjv. gelezen boeken
als adjectieven, kunnen verbogen worden, kunnen uitgangen krijgen
in beknopte bijzinnen, bjv. In Wrocław aangekomen, gingen wij naar het hotel.
onvoltooid deelwoord / participium presensi
wordt gevormd door toevoeging van "-d" aan het werkwoord
functies:
gebruikt als adjectief, bjv. Lezende jongen.
in participiale constructies en in de beknopte bijzinnen, bjv. Johan kennend, zou ik daarop maar niet rekenen.
Grammaticale tijden
1. Het presens - Onvoltooid tegenwoordige tijd. O.T.T.
functies
om aan te geven dat de handeling gebeurt tijdens het spreekmoment, in het heden
om algemene uitspraken over het heden te doen, als we praten over dingen die altijd gebeuren, bjv. de Aarde draait om de Zon.
voor het futurum, als we praten over de toekomst
als we praten over het verleden inclusief het heden, als iets in het verleden is begonnen en nog voortduurt, bjv. Ik woon al tien jaar in Wroclaw.
als we praten over het verleden, zinnen waarin de handeling voor het spreekmoment ligt, maar wij willen het verhaal meer interessant maken – presens historicum
2. Het perfectum - Voltooid tegenwoordige tijd. V.T.T.
functies
de handeling voor het spreekmoment plaatsvond en al voltooid is; vanuit het perspectief van het heden informatie geven over het verleden
de tijd van dialoog
vaak als eerste zin in een verhaal
de handeling aanduidt dat het in het verleden plaatsvond maar gevolgen heeft in het heden; het verleden heeft invloed op het heden, bjv. Mijn fiets is kapot omdat ik over een spijker ben gereden.
het duidt aan handelingen die geheel of gedeeltelijk met het spreekmoment samenvallen, bjv. Hij is altijd een man van eer geweest.
als de handeling na het spreekmoment valt, maar als voltooid wordt voorgesteld; iets wat nog moet gebeuren als voltooid voorstellen, bjv. Ik ga niet naar huis voordat ik gezien heb dat je die fouten herstelt heeft.
3. Het imperfectum - Onvoltooid verleden tijd. O.V.T.
temporele functies:
de handeling voor het spreekmoment plaatsvond en nog niet voltooid is; een beschrijving geven van gebeurtenissen uit het verleden als de aandacht van de luisterlaar al verplaatst is naar het verleden
bjv. Ik heb eerst aan mijn scriptie gewerkt, eerst ging het goed, was tevreden met mijn werk. Maar dan kreeg ik moeilijkheden met mijn computer, en ik ben gestopt.
om handelingen aan te geven die geen gevolgen meer heben in het spreekmoment; de handeling heeft geen invloed op het spreekmoment
als we praten over gewoontes en regelmatigheden uit het verleden, bjv. Toen hij jong was, ging hij elke zaterdag naar de bioscoop.
als wij citeren, bjv. Anna Boleyn zei voor de dood: "..."
modale functies / irrealistisch, optatief:
als we fantaseren over een ander heden of een andere toekomst
om een irrealistisch wens uit te drukken, bjv. Was Anna maar nu hier.
Als ik geld had, kocht ik een huis.
Als ik geld had, zou ik een huis kopen.
Als ik geld zou hebben, kocht ik een huis.
Als ik geld zou hebben, zou ik een huis kopen.
4. Het plusquamperfectum - Voltooid verleden tijd. V.V.T.
temporele functies:
het drukt uit dat de handeling voor het spreekmoment plaatsvond en al voltooid was voor een andere handeling; wij hebben dus 2 handelingen in het verleden, de ene voorafgegaan door de tweede, bjv. Nadat ik mijn huiswerk gamaakt had, ging ik buiten spelen.
modale functies / irrealistisch, optatief:
het drukt een onvervulbare wens uit, iets die niet werkelijk is, niet meer realiseerbaar
fantaseren over het verleden
Als ik toen geld had gehad, had ik een huis gekocht.
Als ik toen geld had gehad, zou ik een huis hebben gekocht.
Als ik toen geld gehad zou hebben, had ik een huis gekocht.
Als ik toen geld gehad zou hebben, zou ik een huis hebben gekocht.
bij modale hulpwerkwoorden die waarschijnlijkheid of mogelijkheid uitdrukken; met "denken" om iets te verzoeken, een voorstel doen, als wij extra beleefd willen zijn, bjv. Ik had gedacht als wij nu gingen wandelen.
5. Het futurum - Onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd. O.T.T.T.
temporele functies:
het drukt uit dat de handeling na het spreekmoment gebeurt en nog niet voltooid is, bjv. Het ziet ernaar dat wij niet zullen halen.
in plaats van deze tijd komt ook presens voor; "zullen" kan bijna altijd door presens vervangen worden, maar presens geeft grotere zekerheid dan het futurum
het is ook mogelijk om hulpwerkwoord "gaan" in de functie van futurum te gebruiken, maar "gaan" duidt aan dat de handeling het gevolg is van een beslissing die voor het spreekmoment genomen is
weersvoorspellingen - op korte termijn wordt "gaan" gebruikt (zekerheid); op lange termijnen wordt het futurum gebruikt (mogelijkheid, waarschijnlijkheid).
modale functies / irrealistisch, optatief:
om een belofte te geven, bjv. Ik zal de schuld aflossen.
om een bevel te geven, bjv. Je zult niet stelen.
om een veronderstelling uit te drukken, on te vermoeden, veronderstellen, bjv. Je zal wel moe zijn na zo'n lange dag.
6. Het futurum exactum - Voltooid tegenwoordig toekomende tijd. V.T.T.T.
temporele functies:
het drukt uit dat de handeling na het spreekmoment valt en op een bepaald ogenblik in de toekomst voltooid is, bjv. Als wij niet optreden, zullen wij over een paar jaar al die arme dieren afgemaakt hebben.
modale functies:
om veronderstelling uit te drukken dat de handeling heeft al plaastgevonden, bjv. Keek! De ram is kapot! Dat zullen wel de jongens van de buren hebben gemaakt.
7. Het conditionalis - Onvoltooid verleden toekomende tijd. O.V.T.T.
temporele functies:
het drukt uit dat de handeling, die voor het spreekmoment valt, als toekomstig wordt voorgesteld en onvoltooid, bjv. Hij zou vandaag om twee uur komen. (Zo heb ik gehoord.)
om te twijfelen, met werkwoorden zo als: denken, hopen, rekenen op, ezv., bjv. Ik hoop dat hij mij zou helpen.
modale functies:
in de meeste gevallen dtukt deze tijd modaliteit / onzekerheid, bjv. Als ik geld had, zou ik een huis kopen.
8. Het conditionalis prefecti - Voltooid verleden toekomende tijd.
temporele functies:
het drukt uit dat de handeling, die voor het spreekmoment valt, als toekomstig wordt voorgesteld en voltooid in de toekomst, bjv. Ze kondigden aan dat ze volgend jaar in december de brug bij de Browar Piastowski gebouwd zouden hebben.
modale functies:
om een onvervulbare wens uit te drukken
fantaseren over het verleden, bjv. Als ik vorig jaar geld had gehad, zou ik een huis hebben gekocht.
om onzekerheid uit te drukken over het verleden, bjv. Wałęsa zuo gezegd hebben dat Danusia hem af en toe slaat.
1. O.T.T. → werkwoord in de finite vorm
2. V.T.T.→ hebben / zijn in presens + voltooid deelwoord
3. O.V.T. → werkwoord in imperfectum (enkelvoud → stam + te / de) ( meervoud → stam + ten / den )
4. V.V.T.→ hebben / zijn in imperfertum + voltooid deelwoord
5. O.T.T.T.→ zullen in presens + infinitief
6. V.T.T.T. → zullen in presens + hebben / zijn in infinitief + voltooid deelwoord
7. O.V.T.T. → zullen in imperfectum + infinitief
8. VVTT→ zullen in imperfectum + hebben / zijn in infinitief + voltooid deelwoord