Werkstuk
In je werkstuk moet je tonen dat je zelfstandig, kritisch en reflecterend over de in het college
gepresenteerde thema's hebt nagedacht. Het gaat dus om meer dan om inhouden reproduceren. Ik
verwacht een zelfstandige kritische reflectie, d.w.z.:
•
Je legt zelfstandig verbanden tussen het in de opdracht aangesproken thema en jouw
persoonlijke voorkennis en ervaringsachtergrond.
•
Je kunt, waar het van toepassing is, ook overeenkomsten en verschillen tussen de thema's
van de verschillende college-eenheden erkennen.
•
Je kunt de betreffende thematiek in je eigen woorden vatten.
•
Je kunt daarbij jouw eigen houding begrijpelijk maken en je kunt je eigen mening
beargumenteren. Bij dit laatste wordt er natuurlijk rekening mee gehouden dat een houding
of mening niet als verkeerd of juist beoordeeld kan worden. Wél zal er echter naar gekeken
worden of je je stellingen begrijpelijk in woorden vat.
•
Je behandelt de betreffende vraagstukken in een duidelijk gestructureerde tekst. Dat doe
je door een tekst in ieder geval in te delen in een inleiding, waarin je uitlegt wat je in deze
tekst zal bespreken, in een hoofdgedeelte, dat je betoog bevat, en een slot waarin je je
belangrijkste punten van je betoog nog eens samenvat en tot een conclusie komt.
•
Binnen deze basisstructuur kun je naar gelang de thematiek en vraagstelling nog andere
structurele ordeningen aanbrengen.
Niet alleen door dat wat je schrijft, maar ook door de manier waarop je de door jouw gepresenteerde
inhoud rangschikt, geef je te kennen dat je over de betreffende thematiek hebt nagedacht en haar
zelfstandig in een samenhang kunt plaatsen.
Geef aan welke literatuur je gebruikt hebt.
Neem nooit lukraak stukken tekst van een andere auteur over. Als je je schuldig hebt gemaakt
aan plagiaat, dan zal je werkstuk in geen geval geaccepteerd worden.
Kies één van de onderstaande onderwerpen en schrijf een tekst van ca. 2000 woorden (7-8
A4’tjes) in het Nederlands. Als lettertype gebruik je Arial 11. De regelafstand is 1,5.
Linkermarge: 3 cm; rechtermarge: 2,5 cm; bovenmarge: 2,5 cm; ondermarge: 2,5 cm
In te leveren voor het einde van het zomersemester (datum wordt nog nader bepaald). Later
ingeleverde werkstukken worden niet nagekeken!
Het project van het werkstuk (ca. 2 A4’tjes) dient t/m 09.01.2012 bij de docent te worden ingeleverd.
Later ingeleverde projecten worden niet nagekeken!
Onderwerpen
1. TAALVARIËTEIT
Kies een van de taalvariëteiten uit om nader te bestuderen (bv. Wroclawse straattaal, idiolect
van een bekende persoon, taal van de studenten Nederlands, enz.). Probeer specifieke
kenmerken van de variëteit te achterhalen: wat zijn de verschillen en wat de overeenkomsten
met ‘gewone’ taal?
Geef in jouw eindverslag alles weer: onderzoeksopzet, uitslagen, bevindingen en de
conclusies. Beschrijf je onderzochte variëteit en schrijf een stuk tekst in die variëteit, met
daarnaast een ‘Nederlandse’ (of/en ‘Poolse’) vertaling. Bespreek de overeenkomsten en de
verschillen aan de hand van die tekst.
2. TAALVERANDERING
Kies een van de kenmerken van het Nederlands of van het Pools die tegenwoordig steeds
toeneemt (bv. het gebruik van jij/u, verstemlozing van fricatieven in anlaut, aanspreekvormen,
etc.). Je voert een schijnbare-tijdonderzoek uit. Formuleer een onderzoeksvraag, bv. welke
vorm gebruik(t)en kinderen vroeger en nu tegenover hun ouders of leraren? Bepaal wie je
informanten zullen zijn: wie ga je ondervragen (sekse, leeftijd, regio, opleiding, enz.). Let op:
als je twee groepen met elkaar vergelijkt, mogen deze nooit in twee opzichten van elkaar
verschillen, bv. zowel in leeftijd als in sekse. Je weet dan namelijk niet waaraan je een
eventueel verschil moet toeschrijven. Vergelijk je jongens en meisjes, dan moeten ze dus uit
dezelfde regio komen en ongeveer dezelfde leeftijd en opleiding hebben.
Geef in jouw eindverslag alles weer: hoe je te werk bent gegaan, wat was jouw doelgroep,
onderzoeksopzet. Geef duidelijk aan wat de uitslagen en bevindingen van het onderzoek zijn
en wat de conclusies is.
Project
1. Keuze van het onderzoeksthema
a. Geef de titel van het werkstuk
b. Geef de beschrijving van de onderzoeksopdracht
c. Motiveer je keuze in een korte tekst
d. Heb je al voorkennis over dit onderwerp?
2. Formuleren van de onderzoeksvragen
3. Hoe pak je het onderzoek aan? Wanneer doe je wat en waar? Etc.
4. Informatie over je onderwerp: bronnen (Internet, naslagwerken)
literatuurlijst
Opbouw van het werkstuk
1. Voorpagina (zie bijlage), met daarop:
•
je naam
•
de titel van het college
•
de naam van de docent
•
de titel van het werkstuk
2. Inleiding, met daarin:
•
vraagstelling (en eventuele deelvragen)
•
context, relevantie van die vraag
•
aanpak en opzet van het werkstuk
3. Tekst
4. Besluit / conclusie
5. Bronvermelding
Citeren
Als je tekst van een andere auteur letterlijk overneemt, dan zet je die tekst tussen aanhalingstekens.
Als het een langer stuk tekst betreft, dan zet je die apart, door die tekst te laten inspringen, een er
kleiner lettertype en een kleinere regelafstand voor te gebruiken, en een witregel eronder en erboven.
Voorbeelden:
Zo spreekt Lernout over een “natuurlijke moraliteit”, die elke schrijver zou moeten beletten tekstdelen
of ideeën van anderen als het zijne te presenteren (Lernout 1999: 153). Over citeren schrijft hij:
“In normale teksten zullen citaten nooit meer dan tien procent van de hele tekst bedragen. Al
de rest moet je maar parafraseren. Ik kan me geen omstandigheden indenken waarin het
aanvaardbaar zou zijn om een citaat van meer dan een kwartpagina te hebben.” (Lernout,
1999: 152).
Uiteraard geef je bij een citaat een verwijzing naar de bron.
Verwijzen in de tekst
Bij verwijzingen in de tekst geef je auteur, jaartal en de pagina of pagina’s tussen haakjes. Denk er
daarbij aan dat je eerst de verwijzing geeft, en dan pas de punt zet! Als je meerdere titels van een
auteur uit hetzelfde jaar hebt, maak je een onderscheid met behulp van letters (bv. ‘1989a’ en
‘1989b’). Bij een website geef je in de verwijzing doorgaans alleen de homepage.
Voorbeelden:
•
Toch blijken volwassenen een tweede taal niet zo gemakkelijk te verwerven (Berninger
1981b: 234-256).
•
Gillis en Schaerlaekens formuleren het als volgt: “Het succes van tweedetaalverwerving
van vooral kinderen uit etnische minderheidsgroepen hangt ook samen met de sociaal-
economische positie.” (Gillis en Schaerlaekens 2000: 376).
•
Nederland mag met recht een fietsland heten: bijna elke Nederlander heeft een fiets, het
land heeft twee keer zoveel fietsen als auto’s, en er ligt maar liefst 15.000 kilometer
fietspad (www.minbuza.nl) of (www2).
Bronvermelding
De bronnen vermeld je in de alfabetische volgorde.
Je bouwt een titelbeschrijving als volgt op:
Achternaam, Voornaam (Jaartal): Titel, Plaats: uitgever
Voorbeelden:
•
Bhat, Crista (1990): Die syntaktische Struktur der Nominalphrase im Deutschen,
Tübingen: Narr (= Studien zur deutschen Grammatik; Bd. 38)
•
Blicharski, Michał / Fonta
ń
ski, Henryk (reds.) (1997): Zagadnienia słowotwórstwa i składni
w opisie współczesnych j
ę
zyków słowia
ń
skich, Katowice: Wydawnictwo Uniwersytetu
Ś
l
ą
skiego
•
Brons-Albert, Ruth (1990): 'Valenzmodell vs. traditionelle Grammatik für den DaF-
Unterricht' In: Gross, H. / Fischer K. (reds.): Grammatikarbeit im DaF-Unterricht,
München: Iudicum, p. 43 – 57
Voor wie meer daarover wil lezen:
http://www.ned.univie.ac.at/Data/5/315/stylesheettekst.pdf
http://www.ned.univie.ac.at/Data/5/315/stylesheetvorm.pdf
Evaluatie
Bij de evaluatie van het werkstuk wordt rekening gehouden met:
a. Vormgeving
b. Taal en stijl
c. Inhoud (diepgang, juistheid feitelijke gegevens, etc.)
d. Uitvoering van het onderzoek
e. Bronvermelding
Voordat je jouw werkstuk bij de docent inlevert, ga na of het aan alle eisen voldoet. Je kan gebruik
maken van de onderstaande aandachtspunten en/of hulpvragen:
1. Alle onderdelen aanwezig (voorblad, inhoudsopgave, inleiding, etc.)?
2. Logisch opgebouwd?
3. Terzake?
4. Grondig?
5. Boeiend?
6. Correct taalgebruik?
7. Verzorgde lay-out?
8. Vormgeving (opmaak document, voorbeelden, etc.)
9. Duidelijke conclusie?
10. Onderzoeksvragen beantwoord?
11. Bibliografie (voldoende bronnen geraadpleegd?)
12. Zelfevaluatie
13. Nagelezen? Taalfouten gecorrigeerd?
Naam en voornaam (Arial 14, vet)
2
de
studiejaar (Arial 11)
Algemene taalkunde
docent: dr Jacek Karpi
ń
ski
2011/2012
titel van het werkstuk (Arial 20, vet)
Wrocław 2012 (Arial 11)