Thema Nederlandse cultuur en gewoontes
Lesbrief 32. In het openbaar vervoer
Wat leert u in deze les?
Van alles over het openbaar vervoer in Nederland.
Uitdrukkingen.
Vragen stellen over het openbaar vervoer.
Veel succes!
Deze lesbrief is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag
HET GESPREK
Opdracht 1. Lees het gesprek.
Let op: u kunt het gesprek ook beluisteren via de website!
HET GESPREK. DEEL 1.
Sonja en Hans zitten in de tram. Ze praten. Waar moeten ze uitstappen?
Stem:
De volgende halte is de Rijnstraat. Dit is lijn twaalf naar het Havenplein.
Sonja:
Waar moeten we uitstappen, weet jij dat?
Hans:
Bij de Amstelstraat. Daar moeten we overstappen op bus 9.
Sonja:
Hoeveel haltes is het nog?
Hans:
De Amstelstraat? Twee of drie, geloof ik.
Sonja:
Wat is het druk, hè.
Hans:
Wát zeg je?
Sonja:
Dat het druk is!
Hans:
Overal die mobieltjes! Je kunt elkaar niet eens verstaan.
Sonja:
Nee. Wat een herrie.
Hans:
Moet je daar kijken! Die twee meisjes daar. Die zitten patat te eten.
Sonja:
Dat kan toch niet…
Hans:
En die jongen, die zit met z’n schoenen op de bank!
Sonja:
Mmm… dat is niet zo netjes.
Hans:
Nee. Dat mag niet!
2
Lesbrieven © ITTA 2010
DE WOORDEN
Opdracht 2. Lees de woorden.
Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder.
Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de radioles op internet.
De halte
De halte is de plaats waar een bus of tram stopt. En waar je kunt instappen
en uitstappen
Voorbeeld: Veel mensen staan op de halte te wachten op de bus.
Volgend
Volgend is de eerste die komt.
Voorbeeld: De volgende tram komt over tien minuten.
Overstappen
Als je overstapt, stap je van de ene in de andere bus of trein.
Voorbeeld: Bij Station Sloterdijk kunt u overstappen op de sneltrein naar
Dordrecht.
De herrie
Herrie is lawaai.
Voorbeeld: Wat een herrie! Zet alsjeblieft die radio wat zachter!
Tip woorden leren
Onthoud woorden die bij elkaar horen ook samen. Dus: ‘Volgend’ en ‘de halte’:
‘de volgende halte’. Dat is makkelijker om te onthouden.
3
Lesbrieven © ITTA 2010
VRAGEN BIJ HET GESPREK
Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje.
Goed
Fout
1.
Sonja en Hans zitten in de bus.
2.
Sonja en Hans zijn bij de Rijnstraat.
3.
Sonja en Hans moeten naar Amstelhaven.
4.
Het is druk in de tram.
5.
Iedereen in de tram gedraagt zich netjes.
Bekijk de antwoorden op p. 24.
4
Lesbrieven © ITTA 2010
HET GESPREK
Opdracht 4. Lees het gesprek.
Let op: u kunt het gesprek ook beluisteren via de website!
HET GESPREK. DEEL 2.
Sonja en Hans praten verder. Wat komen de twee mannen doen?
Hans:
Kijk, we krijgen controle.
Sonja:
Controle?
Hans:
Zie je wel, die twee mannen, die komen kijken of iedereen wel een geldig
kaartje heeft.
Sonja: O
ja.
Controleur: Uw plaatsbewijzen alstublieft ….
Sonja:
O! Die jongen daar heeft geen kaartje. Hij moet een boete betalen.
Hans:
Wat een pech!
Sonja:
Nou, pech? Het is gewoon dom om geen kaartje te hebben. Héél erg dom!
Vind jij dat dan niet?
Hans:
Hm…
Controleur:
Goedemorgen. Uw kaartje alstublieft..
Hans:
Alstublieft.
Controleur: Dank
u!
Mag ik uw kaartje ook even zien?
Sonja:
Natuurlijk.
Momentje
hoor…
Hè ik had het toch in mijn jas…
Controleur: Hmmm….
5
Lesbrieven © ITTA 2010
DE WOORDEN
Opdracht 5. Lees de woorden.
Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder.
Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de radioles op internet.
Geldig
Als een kaart geldig is, mag je hem gebruiken.
Deze kaart was geldig tot november 2007. Hij is nu niet geldig meer.
Het plaatsbewijs
Een plaatsbewijs is een kaartje. Om met het openbaar vervoer te reizen heb je een
plaatsbewijs nodig.
Voorbeeld: Heeft u een geldig plaatsbewijs?
De controle
Met een controle kijk je of iets klopt.
Voorbeeld: Bij de deur wordt een controle van de kaartjes gehouden.
Pech hebben
Als je pech hebt, gebeurt er iets vervelends.
Voorbeeld: Yukie had pech. Toen het feest was, was zij ziek.
Tip woorden leren
Onthoud woorden die bij elkaar horen ook samen. Dus: ‘Geldig’ en
‘plaatsbewijs’: ‘een geldig plaatsbewijs’
6
Lesbrieven © ITTA 2010
VRAGEN BIJ HET GESPREK
Opdracht 6. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje.
Goed
Fout
1.
Een controleur doet de controle.
2.
De controleur kijkt of iedereen een
plaatsbewijs heeft.
3.
Een plaatsbewijs is een kaartje.
4.
Hans heeft een kaartje.
5.
Sonja laat haar plaatsbewijs zien aan de
controleur.
Bekijk de antwoorden op p. 24.
7
Lesbrieven © ITTA 2010
HET GESPREK
Opdracht 7. Lees het gesprek.
Let op: u kunt het gesprek ook beluisteren via de website!
HET GESPREK DEEL 3.
Sonja zoekt haar kaartje. Waar is haar kaartje?
Sonja:
Hè waar is m’n kaartje nou?
Hans:
Zit het niet in je tas…
Sonja:
Nee… pff….. hoe kan dat nou?
Ik héb echt een kaartje hoor meneer.
Controleur:
Tja.. eerst zien, dan geloven
Hans:
Het is echt waar!
Controleur: Hmmm….
Sonja:
Echt meneer, ik had het net nog. …op de halte had ik het nog.
Hans:
Hé, kijk hier eens! Het ligt hier onder de bank!
Sonja:
Hoe kan dat nou!
Nou meneer, alstublieft, mijn plaatsbewijs!
Controleur: Dank u dame!
Sonja:
Wat een geluk dat je het zag!
Hans:
Ja. Weet je, ik heb het ook een keer gehad. In de trein. Lag het ook onder mijn
stoel!
8
Lesbrieven © ITTA 2010
DE UITDRUKKINGEN
Opdracht 8. Lees de uitdrukkingen.
Zoek deze uitdrukkingen op in het gesprek op pagina 8. Zet er een streep onder.
Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de radioles op internet.
Hoe kan dat nou?
“Hoe kan dat nou!”zeg je wanneer je iets niet begrijpt.
Voorbeeld: Ik heb net mijn sleutel op tafel gelegd en nu is hij weg. Hoe kan dat nou!
Eerst zien, dan geloven
“Eerst zien, dan geloven” zeg je wanneer je iets niet gelooft. Je wilt het eerst zien.
Voorbeeld: Heeft u echt betaald? Kunt u mij de bon laten zien? Sorry, maar eerst zien, dan
geloven.
Het is echt waar!
“Het is echt waar!” zeg je wanneer de ander je niet gelooft.
Voorbeeld: Ik ben op tijd van huis gegaan. Echt waar!
Wat een geluk!
“Wat een geluk!” zeg je als er iets goeds gebeurt.
Voorbeeld: Ik heb mijn rijbewijs gehaald. Wat een geluk!
9
Lesbrieven © ITTA 2010
VRAGEN BIJ HET GESPREK
Opdracht 9. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje.
Goed
Fout
1.
Hans is zijn kaartje kwijt.
2.
De controleur gelooft Sonja niet.
3.
Hans weet zeker dat Sonja een kaartje
had.
4.
Sonja heeft nooit een kaartje gehad.
5.
Sonja vindt haar kaartje onder de bank.
Bekijk de antwoorden op p. 24.
10
Lesbrieven © ITTA 2010
Samenvatting
Lees of beluister het hele gesprek nog een keer. Wat wordt er gezegd?
Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat.
Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 24.
11
Lesbrieven © ITTA 2010
SPREKEN
Opdracht 10. HOE ZEG JE DAT?
U wilt iets weten over de tram of de bus. U vraagt:
1 Weet u waar de halte is van bus acht?
2 Ik moet naar de Calandstraat. Waar moet ik uitstappen?
3 Chauffeur, kunt u me even waarschuwen bij de Calandstraat?
4 Hoeveel haltes is het naar de Bloemenmarkt?
5 Moet ik overstappen?
6 Is het ver naar het station?
7 Is de halte van bus 19 dichtbij?
8 Hoe lang is het lopen naar de Vismarkt?
Spreek de zinnen nu hardop voor uzelf.
Probeer ook antwoord te geven!
1. Weet u waar de halte is van bus acht?
………………………………
2. Ik moet naar de Calandstraat. Waar moet ik uitstappen?
………………………………
3. Chauffeur, kunt u me even waarschuwen bij de Calandstraat?
………………………………
4. Hoeveel haltes is het naar de Bloemenmarkt?
………………………………
5. Moet ik overstappen?
………………………………
6. Is het ver naar het station?
………………………………
7. Is de halte van bus 19 dichtbij?
………………………………
8. Hoe lang is het lopen naar de Vismarkt?
………………………………
12
Lesbrieven © ITTA 2010
OPENBAAR VERVOER
Opdracht 11. Wat mag wel en wat mag niet?
In het gesprek is gepraat over zonder geldig kaartje reizen, over met je schoenen op de
bank zitten en patat eten. Veel mensen doen dat. Maar mag het ook?
U gaat met het openbaar vervoer. Mag dat niet of mag dat wel?
Kies uit: Nee, dat mag niet of Ja, dat mag.
Geef antwoord. Kijk eerst naar het voorbeeld.
Piet zit zonder geldig plaatsbewijs in de tram. Mag dat?
Nee. Dat mag niet. Je mag niet zonder geldig plaatsbewijs in de tram.
Nu zelf.
1. Jaap zit te roken in de trein. Mag dat?
…………………………………………………………………………………………
2. Lies en Yolande zitten te praten in de bus. Mag dat?
…………………………………………………………………………………………
3. Simon en Rob zitten in de tram een ijsje te eten. Mag dat?
…………………………………………………………………………………………
4. Dennis zit met zijn schoenen op de bank in de trein. Mag dat?
…………………………………………………………………………………………
5. Naomi zit te bellen in de bus. Mag dat?
…………………………………………………………………………………………
6. Jennifer zingt zachtjes een liedje voor haar kind in de tram. Mag dat?
…………………………………………………………………………………………
7. Jonas en Thomas zitten in de bus. Jonas zit hard te zingen en te schreeuwen en
Thomas gaat springen en dansen. Mag dat?
…………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 24.
13
Lesbrieven © ITTA 2010
14
Lesbrieven © ITTA 2010
SPREKEN
Opdracht 12.
Spreek voor uzelf hardop.
A
Welke tram gaat naar het stadhuis?
Welke tram gaat naar het stadhuis?
B
Het Stadhuis? Lijn twaalf
Het Stadhuis? Lijn twaalf
A
Waar moet ik dan instappen?
Waar moet ik dan instappen?
B
Daar bij de halte!
Daar bij de halte!
A
Hoeveel haltes is het dan?
Hoeveel haltes is het dan?
B
Het Is drie haltes,
Het is drie haltes.
A
En waar moet ik uitstappen? Weet u dat ook?
En waar moet ik uitstappen? Weet u dat ook?
B
Bij de halte op het plein!
Bij de halte op het plein!
DE TREIN
Opdracht 13. Wat is het goede antwoord?
U reist met de trein. Hieronder ziet u een spoorkaart. Hierop staat hoe de trein
rijdt. Beantwoord de vragen bij deze spoorkaart.
Let op: De zwarte pijlen kunnen u helpen!
1. U vertrekt vanaf Nijmegen. U komt eerst langs Nijmegen Heyendaal en daarna
langs Cuijk. Wat is de volgende halte?
…………………………………………………………………………………………
2. U vertrekt vanaf Tiel. U komt eerst langs Kesteren. Wat is de volgende halte?
…………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 25.
15
Lesbrieven © ITTA 2010
DE TREIN
Opdracht 14. Lees uw reisschema
U reist met de trein. Hieronder staat uw reisschema. Beantwoord de vragen die horen
bij het reisschema.
Vertrek
Amsterdam
Amstel
13.50
Spoor
4
Aankomst
Duivendrecht 14.02
Spoor
8
Overstappen op station Duivendrecht!
Vertrek
Duivendrecht 14.08
Spoor
4
Aankomst
Schiphol
14.17
Spoor
6
1. Vanaf welk station vertrekt u?
…………………………………………………………………………………………
2. Hoe laat komt u aan op Duivendrecht?
…………………………………………………………………………………………
3. Vanaf welk spoor vertrekt de trein van Duivendrecht naar Schiphol?
…………………………………………………………………………………………
4. Op welk station moet u overstappen?
…………………………………………………………………………………………
5. Hoe laat komt u aan op Schiphol?
…………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 25.
16
Lesbrieven © ITTA 2010
HET TREINKAARTJE
Opdracht 15. Het plaatsbewijs
U reist met de trein. U heeft een plaatsbewijs gekocht. Op het plaatsbewijs staat
informatie over uw reis. Beantwoord de vragen over het treinkaartje.
1. Wanneer is dit treinkaartje geldig?
…………………………………………………………………………………………
2. Hoe duur is het treinkaartje?
…………………………………………………………………………………………
3. Waar wilt u naartoe?
…………………………………………………………………………………………
4. Aan wie moet u het plaatsbewijs laten zien tijdens een controle?
…………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 25.
17
Lesbrieven © ITTA 2010
DE REGELS IN DE TREIN
Opdracht 16. De regels in de trein.
U reist met de trein. In de trein zijn er regels. Verbind het goede plaatje met de goede
regel door lijnen te trekken. Kijk naar het voorbeeld.
U moet altijd een geldig plaatsbewijs hebben.
U mag met uw fiets in de trein. Dit mag gratis als u een opvouwbare fiets
heeft, anders moet u betalen.
U mag niet met uw voeten op de bank zitten.
Afval moet in de prullenbak gegooid
worden en mag niet op de grond.
Les uw bagage onder
uw stoel of in de bagagerekken.
U mag niet roken in de trein.
U moet zachtjes praten zodat u
de andere passagiers niet stoort.
Bekijk de antwoorden op p. 26.
18
Lesbrieven © ITTA 2010
DE UITDRUKKINGEN
Schrijven. Opdracht 17.
Kies uit! Welke uitdrukking zeg jij? Lees eerst de zin, kies dan welke uitdrukking
jij daarna kan zeggen. Let op! Alle uitdrukkingen moet je 1 keer gebruiken!
Kies uit de volgende uitdrukkingen:
Hoe kan dat nou?
Dat is pech hebben!
Eerst zien dan geloven!
Wat een geluk!
Het is echt waar!
Uw buurman zegt:
1.
Ik heb de trein gemist.
Dan zegt u: ………………………………………………………………………………
2.
Ik heb een gratis treinreis gewonnen!
Dan zegt u: ………………………………………………………………………………
3.
Ik geloof je niet.
Dan zegt u: ………………………………………………………………………………
4.
Ik heb echt een kaartje, ik kan hem alleen niet vinden.
Dan zegt u: ………………………………………………………………………………
5.
Ik ben te laat opgestaan vanmorgen.
Dan zegt u: ………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 26.
19
Lesbrieven © ITTA 2010
20
Lesbrieven © ITTA 2010
SPREKEN
Spreek samen!
Zoek een taalvriend. Een taalvriend is iemand die goed Nederlands spreekt. Een
vriend. Of misschien iemand van uw werk. Of uw buurman. Doe samen met uw
Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B.
Opdracht 18. Lees samen met uw taalvriend:
A Uw
plaatsbewijs
alstublieft!
Uw plaatsbewijs alstublieft!
B
Een momentje…, een momentje….
A
Mag ik uw kaartje even zien?
Mag ik uw kaartje even zien?
B
Waar is het nou, waar is het nou,
Het zat toch in mijn jas? Het zat toch in mijn jas?
A
Zit het misschien in uw tas?
Zit het misschien in uw tas?
B
Nee, ook niet het is echt weg!
Wat een pech, het is echt weg!
A
Ligt het niet onder uw das?
Ligt het niet onder uw das?
B
Ja, hier is het, onder mijn das!
Ja, hier is het, onder mijn das!
Mijn kaartje. Alstublieft!
Mijn kaartje. Alstublieft!
??
Vraag van de les
??
Wat gebeurt er als iemand geen geldig plaatsbewijs heeft in het openbaar
vervoer?
21
Lesbrieven © ITTA 2010
TIP VAN DE WEEK
Tip 1. U zit in de bus. U moet ergens uitstappen, maar weet niet precies waar dat is.
Vraag het dan aan de bestuurder. Zeg:
- Wilt u het even zeggen als we er zijn?
- Kunt u me even waarschuwen?
Tip 2. Bent u iets vergeten in de tram of de bus van Den Haag? Bel dan naar: HTM
Gevonden voorwerpen: (070) 38 48 203 Van maandag tot en met vrijdag van 11.00 tot
17.00 uur.
!! OPENBAAR VERVOER IN NEDERLAND !!
BUS
TREIN
METRO
TRAM
VEERBOOT
LEZEN
Opdracht 19. Lees.
DE INFORMATIE.
Het openbaar vervoer
Elke dag gaan veel mensen met het openbaar vervoer. Ze reizen met de tram, de bus, de metro
of de trein naar hun werk of naar familie of vrienden. Voor het openbaar vervoer moet u een
geldig plaatsbewijs hebben.
Hoe weet u welke bus, tram of trein u moet hebben? U kunt natuurlijk kijken bij de borden op
de haltes. Of het aan vrienden vragen. U kunt ook bellen voor informatie over het openbaar
vervoer. Het nummer is: 0900-9292.
Als u internet heeft, is het helemaal makkelijk. Dan kunt u zelf zoeken met de Reisplanner.
Dat is een gratis planner voor alle reizen door Nederland met de trein, bus, tram en metro. U
krijgt een reisadvies van het adres waar u vertrekt tot het adres waar u aan wilt komen. Van
deur tot deur dus. Kijk op: www.9292ov.nl
Op de websites van het Openbaar Vervoer in uw stad vindt u ook veel informatie. Daar kunt u
bijvoorbeeld de vertrektijden van trams en bussen van alle haltes bekijken.
Wilt u reizen zonder over te stappen? Denk dan eens aan de Regiotaxi. Dat is een nieuwe
manier van openbaar vervoer in Haaglanden. Zo’n taxi is duurder dan trams en bussen, maar
goedkoper dan een gewone taxi. Met de Regiotaxi kunt u opstappen bij u voor de deur en de
taxi brengt u dan precies naar waar u moet zijn. Soms reist u met andere passagiers. U moet
de Regiotaxi minimaal één uur van tevoren bellen.
Het openbaar vervoer biedt heel veel. Het is niet zo duur, en vaak gezellig want u ziet andere
mensen. U kunt bijna overal komen en u ziet ook meer van de stad. Reden genoeg om de auto
te laten staan!
Goede reis!
PRAKTIJK
Opdracht 20. Kijk in de praktijk.
Zoek een antwoord op de vragen:
Vraag 1. U staat te wachten op de bushalte. De bus komt aanrijden. Wat moet u doen
als u wilt dat de bus stopt?
Vraag 2. U wilt weten wanneer een bus vertrekt van de halte. Wat kunt u doen?
Vraag 3. Welke kleur hebben de bussen in uw stad?
22
Lesbrieven © ITTA 2010
HOE GAAT HET?
Opdracht 21. Kent u de woorden en uitdrukkingen? Kruis aan.
De halte
Volgend
Overstappen
De herrie
Geldig
Het plaatsbewijs
De controle
Pech hebben
Hoe kan dat nou?
Eerst zien dan geloven!
Wat een geluk!
Het is echt waar!
Opdracht 22. Kunt u het in het Nederlands?
Deze les ging over het openbaar vervoer. U heeft geleerd hoe u kunt reizen in
Nederland met het openbaar vervoer, u heeft vragen leren stellen over het openbaar
vervoer en u heeft uitdrukkingen geleerd.
En nu? Weet u van alles over het openbaar vervoer? Kent u uitdrukkingen? En hoe
goed kunt u vragen stellen over het openbaar vervoer?
Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed?
Schrijf het op. Zet een kruisje.
Goed
Gaat wel
Niet zo
goed...
U weet veel over het openbaar vervoer.
U kent uitdrukking en kan ze gebruiken.
U kunt vragen stellen over het openbaar
vervoer.
23
Lesbrieven © ITTA 2010
ANTWOORDBLAD
Opdracht 3.
1. Fout, Sonja en Hans zitten in de tram.
2. Goed, Sonja en Hans zijn nu bij de Rijnstraat.
3. Fout, Sonja en Hans moeten naar de Amstelstraat.
4. Goed, het is druk in de tram.
5. Fout, sommige mensen gedragen zich niet netjes.
Opdracht 6.
1. Goed, een controleur doet de controle,
2. Goed, de controleur kijkt of iedereen een plaatsbewijs heeft.
3. Goed, een plaatsbewijs is een kaartje.
4. Goed, Hans heeft een kaartje.
5. Fout, Sonja kan haar plaatsbewijs niet vinden
Opdracht 9.
1. Fout, Sonja is haar kaartje kwijt.
2. Goed, de controleur wil het eerst zien voordat hij het gelooft.
3. Goed, Hans weet zeker dat Sonja een kaartje had.
4. Fout, Sonja had het kaartje nog op de halte.
5. Fout, Hans vindt het kaartje van Sonja onder de bank.
Samenvatting
Let op! Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste
dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn!
Sonja en Hans zitten in de tram. Ze moeten over een paar haltes overstappen op de
bus. Er is veel herrie in de tram, door de mobieltjes. Ook zitten er meisjes patat te en
een jongen zit met zijn schoenen op de bank.
Sonja en Hans zitten nog steeds in de tram. Er komt controle. Een jongen heeft geen
kaartje. De controleur komt ook bij Sonja en Hans. Sonja zoekt haar kaartje.
Het kaartje van Sonja zit niet in haar tas. Het ligt onder de bank. Hans vertelt dat hij
dat ook een keer heeft gehad.
Opdracht 11.
1. Nee. Dat mag niet. Je mag niet roken in de trein.
2. Ja. Dat mag. Je mag praten in de bus.
3. Nee. Dat mag niet. Je mag geen ijs eten in de tram.
4. Nee. Dat mag niet. Je mag niet met schoenen op de bank zitten.
5. Ja. Dat mag. Je mag bellen in de bus. (Als je andere reizigers niet stoort)
6. Ja. Dat mag. (Als je maar niet heel hard zingt. Andere reizigers mogen er geen
last van hebben).
7. Nee. Dat mag niet. Je mag geen herrie maken in de bus
24
Lesbrieven © ITTA 2010
Opdracht 13.
1. Boxmeer
2. Opheusden
Opdracht 14.
1. Amsterdam Amstel
2. 14.02
3. Spoor 4
4. Station Duivendrecht
5. 14.17
Opdracht 15.
1. 19-03-2009 of 19 maart 2009
2. € 16,70
3. Schiphol
4. Aan de controleur.
25
Lesbrieven © ITTA 2010
Opdracht 16.
U moet altijd een geldig plaatsbewijs hebben.
U mag met uw fiets in de trein. Dit mag gratis als u een opvouwbare fiets
heeft, anders moet u betalen.
U mag niet met uw voeten op de bank zitten.
Afval moet in de prullenbak gegooid
worden en mag niet op de grond.
Les uw bagage onder
uw stoel of in de bagagerekken.
U mag niet roken in de trein.
U moet zachtjes praten zodat u
de andere passagiers niet stoort.
Opdracht 17.
1. Dat is pech hebben!
2. Wat een geluk!
3. Het is echt waar!
4. Eerst zien, dan geloven!
5. Hoe kan dat nou?
Vraag van de les
Dan moet die persoon een boete betalen.
26
Lesbrieven © ITTA 2010
OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN
Deze les over het openbaar vervoer past in het deel Kennis van de Nederlandse
Samenleving van het Inburgeringsexamen.
Deze les gaat over het openbaar vervoer. Dit is geen praktijksituatie van het examen.
Het hoort wel bij Kennis van de Samenleving van het examen: je moet plaatsen en
provincies van Nederland kennen. Je moet ook weten hoe je kunt reizen in Nederland.
Taalvriend
Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Het is handig als u een
taalvriend heeft om samen de oefeningen mee te doen
Kijk naar films van ETV
Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over werk. In het programma Taal werkt!
praat presentatrice Şenay Özdemir over: de eerste werkdag, vragen op het werk,
opdrachten en veiligheid.
http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=71&aid=131
In deze les gaat het over één situatie van het examen:
· Weten hoe je kunt reizen in Nederland
Lees het gesprek nog eens en let op de situaties. Leer de zinnen.
Kijk voor meer informatie over het inburgeringsexamen op: www.hoemoetikinburgeren.nl
27
Lesbrieven © ITTA 2010
Opdracht1.
Bekijk de film op:
http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=71&aid=131
Opdracht 2.
Noem drie manieren om in Nederland te reizen met het openbaar vervoer.
1. ………………………………………
2. ………………………………………
3. ………………………………………
Opdracht 3.
Bekijk de kaart hieronder. Voor het inburgeringsexamen moet je plaatsen en
provincies in Nederland kennen. Op de kaart staan alle provincies van Nederland.
Probeer de provincies te onthouden.
28
Lesbrieven © ITTA 2010
Opdracht 4.
Vul de namen van de provincies in.
1 = ……………………………………. 7 = …………………………………….
2 = ……………………………………. 8 = …………………………………….
3 = ……………………………………. 9 = …………………………………….
4 = ……………………………………. 10 = …………………………………….
5 = ……………………………………. 11 = …………………………………….
6 = ……………………………………. 12 = …………………………………….
Opdracht 5.
Wat is de hoofdstad van Nederland?
…………………………………………………………………………
29
Lesbrieven © ITTA 2010
30
Lesbrieven © ITTA 2010
OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN ANTWOORDEN
Opdracht 2.
Noem drie manieren om in Nederland te reizen met het openbaar vervoer.
4. Bus
5. Tram
6. Trein
7. (Metro)
8. (Veerboot)
Opdracht 4.
Vul de namen van de provincies in.
1 = Groningen
7 = Utrecht
2 = Friesland
8 = Noord-Holland
3 = Drenhte
9 = Zuid-Holland
4 = Overijssel
10 = Zeeland
5 = Gelderland
11 = Noord-Brabant
6 = Flevoland
12 = Limburg
Opdracht 5.
Wat is de hoofdstad van Nederland?
Amsterdam