Bepaald of onbepaald
(określony czy nie określony)
•
de: bepaald, voor mannelijke of vrouwelijke zelfstandige naamwoorden
•
het: bepaald, voor onzijdige zelfstandige naamwoorden
•
een: onbepaald, past voor alle zelfstandige naamwoorden.
ONZIJDIG [neutraal]
(het)
-> nijaki
MANNELIJK
(de)
-> męski
VROUWELIJK
(de)
-> żeński
Het - woorden
•
alle verkleinwoorden (het meisje, het vrouwtje, het kippetje, het mannetje) ;
•
werkwoord als zelfstandig naamwoord (het lopen, het schrijven, het wandelen) ;
•
alle woorden die eindigen op –um, –aat of –isme. Behalve woorden die op -aat
eindigen en die naar personen verwijzen, bijv. de advocaat, de fanaat of de
aristocraat. En ook: de prostaat. ;
•
de meeste zelfstandig naamwoorden die beginnen met de vervoegsels ge-, be- ,
ont- en ver-, maar die niet eindigen op -ing. Het is wel: de gewoonte ;
•
woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: communisme, instrument,
kapsel en museum,
maar: de óf het deksel, de recruitment en de overemployment ;
•
namen van talen: Nederlands, Pools ;
•
namen van landen en plaatsen: het tolerante Nederland, het Duitsland van na de
oorlog, het statige Den Haag ;
•
namen van metalen: ijzer, kwik ;
•
namen van windrichtingen: noorden, zuidwesten ;
•
namen van sporten en spellen: tennis, scrabble, yahtzee .
Let op:
dit geldt voor het enkelvoud. In het meervoud krijgen alle zelfstandige
naamwoorden het lidwoord de.
De - woorden
I.
De volgende woorden zijn over het algemeen
de-woorden
:
•
woorden voor vruchten, bomen en planten: appel, eik, varen, fuchsia ;
•
namen van rivieren en bergen: Waal, Mount Everest ;
•
namen van cijfers en letters: vier, x, tussen-n ;
•
de meeste woorden die personen aanduiden: ober, boer, boerin;
maar let op: het Kamerlid en het afdelingshoofd.
II.
Woorden met de volgende uitgangen meestal
de-woorden
:
•
-heid, -nis : waarheid, kennis ;
•
-de, -te : liefde, diepte ;
maar verzameltermen met ge- ervoor zijn onzijdig: het gebergte
•
-ij, -erij, -arij, -enij, -ernij : voogdij, bakkerij, rijmelarij, woestenij, razernij ;
maar: het schilderij ;
•
-ing, -st (achter een werkwoordstam) : wandeling, winst, dienst; ;
•
-ie, -tie, -sie, -logie, -sofie, -agogie : familie, politie, visie, biologie, filosofie,
demagogie ;
•
-iek, -ica : muziek, logica ;
maar onzijdig zijn: het antiek, het elastiek en het publiek ;
zowel de als het is mogelijk bij: diptiek, koliek, mozaïek, portiek, reliek, triptiek ;
•
-theek, -teit, -iteit : bibliotheek, puberteit, stabiliteit ;
•
-tuur, -suur : natuur, censuur ;
maar: het avontuur, het barbituur, het fournituur, het postuur en de óf het
montuur ;
•
-ade, -ide, -ode, -ude : tirade, planetoïde, periode, attitude ;
maar: niet-telbare stofnamen op -ide zijn onzijdig (bijvoorbeeld chloride en
bromide) ;
•
-ine, -se, -age : discipline, analyse, bagage ;
maar: het percentage, het promillage en de óf het bosschage, corsage,
personage, vitrage en voltage ;
•
-sis, -tis, -xis : crisis, bronchitis, syntaxis ;
maar: het chassis .