Beatrijs als mirakelspel
Beatrijs, een jonge vrouw uit een adellijke familie, is kosteres in een klooster. Uit liefde voor een jeugdvriend verlaat ze op een nacht het klooster in stilte. Zeven jaar lang leven Beatrijs en haar lief in rijkdom en ze krijgen twee kinderen. Maar wanneer het geld op is, gaat hij ervandoor. Beatrijs staat er alleen voor.
Gedurende zeven jaar verdient ze de kost als hoer, maar uiteindelijk krijgt ze berouw. Ze besluit terug te keren naar het klooster. Nadat ze haar kinderen heeft achtergelaten bij een weduwe die voor hen zal zorgen, gaat ze heimelijk terug naar het klooster dat ze veertien jaar eerder heeft verlaten. Tot haar verrassing merkt ze dat Maria, tot wie ze steeds was blijven bidden, al die jaren haar plaats heeft ingenomen. Niemand in het klooster heeft Beatrijs' afwezigheid gemerkt.
Vanaf nu is zij opnieuw kosteres. Toch wordt ze nog gekweld door schuldgevoelens. Ze biecht alles op aan een abt die het klooster bezoekt. Hij scheldt haar alle zonden kwijt. Wel vertelt hij het verhaal, als een leerzaam exempel
, in een preek, maar zó dat niemand weet dat het over Beatrijs gaat.
Als Beatrijs het klooster verlaat, laat ze haar kloostergewaad achter bij het altaar van Maria. In haar hemd betreedt ze de tuin waar haar lief al wacht (vs. 255-285).
Inden vergier quam si met vare. |
Vol van vrees kwam ze onder de bomen
Hij lachte: `Lief, dit hemelsblauw
|
Beatrijs schaamt zich als ze in haar hemd de tuin inkomt. Niet omdat ze preuts is, maar omdat ze de kleding draagt van iemand die boete doet. Opstandige edelen die gestraft werden, moesten op blote voeten en gekleed in een hemd om genade smeken bij hun heer. Beatrijs weet dit als adellijke vrouw. Haar lief geeft haar daarom meteen de kans zich in mooie kleren te steken, precies zoals het een adellijke dame past. Het stond haar veel beter dan het kloostergewaad, zo zegt de verteller. Aan dit voorbeeld zien we dat het vrome verhaal over Beatrijs helemaal is aangepast aan de wereld van edelen. Ook de manier waarop ze zich in leven houdt als haar man haar heeft verlaten, heeft hiermee te maken. Beatrijs heeft geen beroep geleerd; ze kan aan de kost komen door te gaan bedelen. Maar bedelarij is de grootst denkbare schande omdat het in alle openheid gebeurt. Dan kun je nog beter in het geheim je lichaam verkopen. Dat is ook een schande, maar niet zichtbaar voor de hele wereld en dus minder erg.
Het Nederlandse gedicht over Beatrijs is een bewerking van een ouder verhaal. De dichter heeft een kort exempel uitgewerkt tot een aangrijpend verhaal dat heel herkenbaar was voor zijn adellijke publiek. Die edelen begrepen heel goed waarom Beatrijs zich schaamde toen ze in haar hemd stond en waarom ze liever hoer werd dan ging bedelen. En omdat ze Beatrijs herkenden als iemand uit hun eigen wereld, maakte de boodschap zoveel te meer indruk: wanneer je ondanks alles blijft vertrouwen op Maria, dan blijft Maria trouw aan jou.
Beatrijs is een Middelnederlandse Marialegende uit de veertiende eeuw. Het enige handschrift waarin de legende overgeleverd is, dateert van kort voor 1374 en wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag onder signatuur 76 E 5. Omdat het oorspronkelijke werk geen titel had, geeft men aan het stuk meestal de naam van het hoofdpersonage, Beatrijs.
Bespreking
In de Beatrijs komt een aantal literaire conventies voor, waarvan de betekenis voor de middeleeuwse toehoorder duidelijk was, maar die voor hedendaagse lezers minder vanzelfsprekend zijn. Daarom de opvallendste hier op een rijtje:
3 (r 704): Beatrijs krijgt in een reeks van drie visioenen te horen dat ze haar taak in het klooster opnieuw moet opnemen. Twee visioenen waren niet genoeg: het getal 2 was immers het aardse getal, en hoorde aan de duivel toe; het getal 3 was goddelijk en behoorde bij de Heilige Drie-eenheid. Wanneer ze dus twee visioenen heeft gekregen, is ze nog niet zeker van de goddelijke oorsprong van haar opdracht. Het zou ook de duivel kunnen zijn, die haar om de tuin leidt. Het derde visioen maakt aan alle twijfel een einde en Beatrijs durft terug te gaan naar het klooster.
5 (r. 4-8): De auteur wil Maria eren en beschrijft dit in vijf regels. Het getal 5 is voor de middeleeuwers verbonden met Maria vanwege de vijf letters in haar naam. Ook in het handschrift wordt dit benadrukt, doordat de gehistorieerde initiaal het symbool `V' (het eerste vers luidt immers: Van dichten comt mi cleine bate) overeenkomt met het Romeinse cijfer V (5).
7 (r. 326): In Bijbelse context heeft het getal 7, dat ook wel het heilige getal heet, de speciale waarde van een `grote periode' meegekregen. Beatrijs' belevenissen verlopen in cycli van zeven jaren. Eerst brengt ze zeven jaar door in het klooster. Haar wereldlijke leven loopt vervolgens zeven jaar goed en daarna zeven jaar slecht. Dit kan men vergelijken met het Bijbelverhaal over `de zeven vette en de zeven magere jaren' (Genesis 41:25-31).
Kleurensymboliek
Blauw en wit (r. 272): Beatrijs verlaat het klooster in haar witte onderkleed. Van haar minnaar krijgt ze een blauw kleed: dit is de kleurencombinatie waarmee Maria in de middeleeuwse voorstellingen vaak staat afgebeeld. Blauw is de kleur van de hemel en wit is de kleur van de reinheid. Ook de kleur rood is symbolisch in het verhaal en staat voor de liefde.
Setting
Egelantier (r.268): De egelantier, waar Beatrijs en haar minnaar elkaar ontmoeten, symboliseert in de hoofse literatuur zowel de hemelse liefde van Maria als de aardse minne.
Locus amoenus (letterlijk: "lieflijke plaats", hier op te vatten als `plaats voor het liefdesspel) (r.330): Zingende vogels en welriekende bloemen sieren het decor in het bos. Dit is het typische beeld dat in de hoofse minnelyriek bekend staat als de `locus amoenus'. De minnaar vraagt hier aan Beatrijs om met hem het minnespel te spelen. Hoewel het verzoek niet ongepast is, weigert Beatrijs. Haar reactie komt niet voort uit preutsheid, maar de regel wil dat een dame van stand de liefde niet bedrijft in de open natuur.
Situering binnen de Middelnederlandse literatuur
De Beatrijs is een voorbeeld van een Marialegende. In deze verhalen grijpt Maria in (meestal door middel van een mirakel) en kan de zonde van het hoofdpersonage uiteindelijk vergeven worden. Op deze manier verschaffen de verhalen de Middeleeuwers een morele scholing: hoe groot je zonde ook is, als je trouw blijft aan Maria, berouw toont en te biechten gaat, kan je zonde vergeven worden. Deze boodschap wordt ook letterlijk meegegeven aan het einde van het verhaal:
Nu bidden wi alle, cleine ende groet,
Die dese miracle horen lesen,
Dat Maria moet wesen
Ons vorsprake int soete dal
Daar God die werelt doemen sal.
(Laten wij bidden, klein en groot aan wie dit wonder is voorgedragen: dat het Maria moge behagen onze voorspraak te zijn in het zoete dal waar God de wereld oordelen zal. [vertaling: Willem Wilmink) Uit deze laatste regels blijkt ook de bijzondere rol van de heilige maagd. Maria Middelares treedt hier op als bemiddelaar tussen de mens en God.
Het Beatrijsverhaal was al langer bekend. De auteur vond inspiratie bij de cisterciënzermonnik Caesarius van Heisterbach, die de verliefde en berouwvolle non liet optreden in zijn Dialogus Miraculorum (1223) en Libri Octo Miraculorum (1227), twee verzamelingen vrome verhalen.
Auteur
De auteur is onbekend. Sommigen menen dat hij een 'spreker' was, een professioneel voordrachtskunstenaar die in zijn levensonderhoud voorzag door met zijn verhalen van hof tot hof te trekken.
Op te merken is dat er voor regel 919 een kleine cesuur valt. Sommigen menen hierin een tweede auteur te herkennen. Beatrijs komt in het klooster aan (regel 787) en neemt haar taken terug op. Hoewel het berouw haar kwelt, schrijft de auteur, durft ze haar zonden aan niemand toe te vertrouwen (r. 912-918). Het lijkt alsof het verhaal hier ten einde is en dat de volgende 122 regels door een andere auteur zijn toegevoegd.
Het was echter niet mogelijk voor de Middeleeuwers dat het verhaal ooit zou eindigen zonder dat Beatrijs haar zonden had opgebiecht. Dit is op dat moment in het verhaal nog niet gebeurd. In een visioen (r. 932-970) wordt haar duidelijk dat haar berouw niet genoeg is. De enige uitweg voor vergeving is de biecht. Hierop gaat ze naar de abt en vertelt hem haar zonden (r. 974-981). Op deze manier wordt ze vergeven en is de moraal van het verhaal duidelijk. De biecht is noodzakelijk voor het zielenheil. Dit maakt aannemelijk dat het slot geschreven is door dezelfde auteur.
Het mirakelspel was een middeleeuwse vorm van toneel die voortkwam uit het liturgisch drama. De mirakelspelen draaiden vooral om de verbeelding van heiligenlevens. Maria en andere heiligen speelden daarom een hoofdrol in de ontknoping
3