05.11.2008
Werkwoorden:
- transitieve (overgankelijke): lijdend voorwerp moeten hebben (maken, weten, verzorgen);
- pseudotransitieve: lijdend voorwerp kunnen hebben, maar hoeven niet (schrijven)
- intransitieve (onovergankelijke): zonder lijdend voorwerp (slapen, dromen, gaan, lopen)
MAAR ze kunnen ook transitief gebruikt worden:
Hij slaapt de slaap der rechtwaardigen.
Reflexieve werkwoorden zijn intransitief.
Semantisch/soortbetekenis/resultaat:
- actitieven - ww die het verrichten van handeling uitdrukken (schrijven, lezen, maken)
- mutatieven - het overgang van ene in andere toestand uitdrukken (smelten, bevriezen, ontvakken, sterven, genezen)
- immutatieven - het verkeren in de toestand uitdrukken (slapen, rusten, liggen, zitten, drijven); bij deze ww kan je nooit een constructie “hij is aan het...” gebruiken
heeft gelegen, ik heb gerust - hebben kan gebruikt worden, maar zijn is gereserveerd voor mutatieven
VERBA MOVENDI: dat zijn de ww die verandering van plaats uitdrukken; hij heeft gefietst/ is gefietst - soms actitief/soms mutatief
hebben/zijn vergeten:
actitief - ik heb vergeten iets te doen; mutatief - ik ben iets vergeten (zapomniałem, a wcześniej pamiętałem), bv. ik ben zijn naam vergeten
MUTATIEVEN - ZIJN
zijn/gaan/blijven zijn immutatief qua betekenis
worden - mutatief
soms moet het uit zin uitblijken
Zij braadde het vlees - actitief
Het vlees braadde - mutatief
Men verkoopt het object goed - Dit product verkoopt goed
ww die verrichting uitdrukken laten ook gebiedende wijs
Ander semantisch onderscheid:
- causatieven (causa - oorzaak) - het doelplaatsvinden van een handeling (powodowanie czynności); zetten - iemand doen zitten, doen drinken - drenken (poić), doen zuigen - zogen (dawać pierś), doen vallen - vellen, doen liggen - leggen
- inchoatieven - het begin van werking of afgangsstadium van overgang in andere toestand betekenen; ontwassen, ontspringen, ontlijken, ontslapen (umierać), inslapen, ontwakken
- frequentatieven - herhaling van handeling betekenen - kenbaar van suffix “- eren”, “- elen” (met sjwa), bv. stoteren (jąkać się), hakelen (zacinać się), bubbelen (trząść się), trillen/trilleren (trząść się), schokkeren, glimmen - glimmeren (mrugać), schuifelen (poruszać się do przodu posuwistym krokiem :P)
persoonlijke ww - ik zit, je zit, wij zitten
onpersoonlijke ww - onbepaald onderwerp “het” komt als voornaamsvorm; zij drukken natuurverschijnselen uit, bv. het regent
Persoonlijke ww die als onpersoonlijke gebruikt kunnen worden:
+ het gaat mis
+ het loopt verkeerd af
+ het doet er niet toe (to nie ma nic do rzeczy)
+ het slaat tien uur (bije dziesiąta)
Archaistische uitdrukkingen zijn ook onpersoonlijk:
mij hongert (głodno mi)
mij dorst
mij walgt daarvan
Er wordt gedanst - ook onpersoonlijk gebruik van persoonlijke woorden in het passief
Andere indeling:
- wederkerende (reflexieve) ww:
+ noodzakelijk wederkerende ww - altijd met reflexief pronomen voorkomen: zich herrineren, zich schamen, zich verspreken, zich bezighouden met, zich brdragen
+ toevalig wederkerende ww - zonder reflexief pronomen kunnen voorkomen, kunnen ook door ander woord vervangen worden
zich vergissen - noodzakelijk, verplicht
zich wassen - toevalig
Hij vergist zich vaak/Hij wast zich vaak
maar: Hij wast zichzelf. Hij vergist zichzelf - dat kan niet!!!
- niet wederkerende ww
NIET ZELFSTANDIGE WW:
- koppelwerkwoorden - met een naamwoord of met daarbij gelegde zinsdeel een zogenaamd naamwoordelijk gezegde kunne vormen; echte koppelww: zijn, worden, blijven; koppelww maar ook hulpeww van modaliteit: blijken, lijken, schijnen, dunken (wydawać się), voorkomen (dat komt mij vreemd voor), heten (nazywać się; mieć opinię kogoś)
!Echte koppelwerkwoorden kan je nooit met andere ww aanvullen!
RAKEN - normaal zelfstandig ww, maar het is ook mogelijk dat het als koppelww voorkomt, bv. Ik raak de tel kwijt (pomyliłem się w liczeniu)
Met verschil in betekenis:
Hij rakte uitgeput - sprake van het process dat was niet van hem afhankelijk - buiten de wil
Hij werd uitgeput - worden - hulpww van lijdend voorwerp - door iemand, door iets - werkwoordelijk gezegde
Frans raakte getrouwd - stało się, wpadł
Frans werd getrouwd - wprowadzony w stan małżeński przez księdza
De zaal loopt leeg (sala robi się pusta, bo ludzie wychodzą; tu też jako koppelww, trzeba zinterpretować…)
De zaal wordt leeg.
Dat staat nog te bezien (to się jeszcze zobaczy; zamiast staat może być też is)
12.11.2008
HULPWERKWOORDEN:
- van tijd - hebben, zijn - die voltooide tijden helpen te vormen; in een aantal gevallen ook zullen, bv. De loodgieter zal morgen de godsteen ontstoppen - hulpww van toekomende tijd
- van aspect - inchoatief aspect (het begin van actie) uitdrukken - gaan, komen, bv. Jan gaat vissen/Tante komt bij ons logeren; duratief aspect uitdrukken zijn en blijven, bv. Jan is vissen (hij is dat aan het doen)/Tante blijft logeren ; wat doet het subject tijdens de handeling (met lange infinitief = te+infinitief) - zitten, liggen, staan, lopen en in beperkt aantal gevallen hangen, bv. De buurvrouw zat uit het raam te kijken, Ze lag op het bed te lezen, De vlag hangt te wapperen, De was hangt aan de lijn te drogen.
In voltooide tijden verschijnen ze in vorm van infinitief - Jan gaat vissen - perfectum: Jan is gaan vissen.
Infinitivus propatitivo (?)
Jan is vissen - Jan is wezen vissen
De buurvrouw had uit het raam zitten kijken.
Aparte constructie: Jan is aan het vissen (duratief aspect, maar het is niet hulpww van aspect) - naamwoordelijk gezegde
Raken - De jongens zijn aan het vechten - De jongens raakten aan het vechten: als verwangend koppelwerkwoord in plaats van “worden”
Jan is vissen/Jan is aan het vissen - verschil: beide duratief aspect maar bij de eerste zin is hij ermee bezig en hij moest bewegen om dat te doen (jest na rybach - pojechał na ryby); nij de tweede zin - hij doet dat hier
- van de lijdende vorm - voor voltooide tijden - worden en zijn, bv. De patient werd gisteren in een ziekenhuis opgenomen - hier twee functies van “is”, van tijd en van lijdende vorm
- van modaliteit - het begrip modaliteit betekent de verhouding waarin naar het oordeel van de spreker de inhoud van de zin staat tot de werkelijkheid. Deze verhoudingen kunnen verschillende dingen (mogelijkheid, wenselijkheid, waarschijnlijkheid) uitdrukken - kunnen ook door bijwoorden of oordeelspartikels (nouw, eens) uitgedrukt worden; kunnen, zullen, mogen, moeten, willen, laten
andere predicaties:
MOGELIJKHEID:
Dat kan het geval zijn (tak może być)
Dat mag waar zijn, maar toch... (może to i prawda, ale jednak)
Het wil wel's lukken (być może się uda)
Laat hem mondig zijn, verstandig is hij niet (być może dorosły to on jest, ale rozumu za grosz)
Hij wil 's avonds wel eens thuis zijn (że można go zastać wieczorem w domu)
WAARSCHIJNLIJKHEID:
Dat zal het geval zijn.
Je zal wel moe zijn.
Het moet zich vergist hebben (het moet wel dat hij zich... - parafraza)
Waar is vader? Hij moet boven slapen.
WENSELIJKHEID:
Moet je nou 's kijken (musisz to zobaczyć - byłoby dobrze, gdybyś to zrobił)
Willen wij gaan? (pójdziemy?)
Wil je je mond wel `s houden? (a może byś się tak zamknął?)
Het is te doen - het is wel mogelijk dat men het doet; „is” - koppelww, drukt de modaliteit uit. Het is doenlijk.
De sigareet is te roken/is rookbaar.
Dat is te eten/eetbaar.
hebben+infinitief - hebben iets te doen of het probleem laat zich wel oplossen
Onechte hulpww - tot modaliteit gerekend worden - hij lijkt ziek te zijn
Hij blijkt ziek te zijn - “blijken” - hulpww van modaliteit en “zijn” is een koppelww
Hij blijkt een rijke vrouw getrouw te hebben. - hulpww van modaliteit; zelfstandig ww; hulpww van tijd
kunnen, zullen etc. zjjn niet altijd modale ww, zij kunnen ook als gewone transitieve ww met object voorkomen, bv.: Chris kan schaatsen rijden - hij is in staat (schaatsen) te rijden - geen modaliteit
Jij zult het doen - je bent verplicht om dat te doen
Wij moesten doorrijden van die agent - verplicht zijn (kazał nam jechać)
Wij mochten weggaan - verloof zijn, verloof hebben= toelating hebben (wolno nam było odejść)
Jan wil eerst koffie drinken (geen modaliteit)
Om te vergelijken:
Jan kan schaatsen - Jan umie jeździć; Jan is in staat te schaatsen; geen modaliteit
Jan kan wel schaatsen - może jeździ na łyżwach - Het kan wel dat Jan schaatst.
Hij moet slapen - hij is verplicht te slapen; geen modaliteit
Waar is vader nu? Kijk boven, hij moet wel slapen/het moet wel dat hij slaapt; modaliteit
Dirk wil lang weg blijven - is van plan lang weg te blijven; geen modaliteit
Dirk wil wel eens lang weg blijven - het wil wel eens dat hij lang weg blijft.
Theo zal doen wat hem opverdragen is - hij is verplicht
Theo zal wel doen wat hem opverdragen is - powinien to zrobić
Jan kan schaatsen - Jan kan geschaatst hebben - mógł jeździć na łyżwach
Jan kan schaatsen - umiał jeździć na łyżwach; Jan heeft kunnen schaatsen (hij was in staat)
Hij moet slapen - hij moet geslapen hebben
Hij moet slapen - hij heeft moeten slapen
Durven - in feite gewoon werkwoord
Dienen iets te doen (być winnym coś zrobić) - ook gewoon ww
Je moet slapen - je hoeft niet te slapen
maar: De machinist heeft dat sein niet gezien te hebben (musiał nie zauważyć) - modale betekenis van hoeven
ocasioneel - beloven - hulpww van modaliteit
hij belooft te komen (geen modaliteit)
maar: Flora beloofde een groot schilder te worden (zapowiadała się na wielkiego malarza)
- dreigen
Het dreigde te gaan regenen. gaan - hulpww van tijd; regenen - zelfstandig ww (zanosiło się na deszcz)
van causaliteit - doen en laten (veroorzaken van handeling uitdrukken)
Ik laat/doe de dokter komen.
Ik laat de deur repareren.
Het geluid deed me schrikken.
Laten in gebiedende wijs:
van causaliteit: Laat hem ophouden
van modaliteit: Laat hij ophouden
causaliteit: Laat ons weggaan
modaliteit: Laten wij gaan
Adhortatief: Laten wij gaan (hulpww van modaliteit)
Laten: exclamatieve betekenis (ook modaliteit)
Laat het nu net beginnen te regenen (i akurat znowu zaczęło padać)
hulpww ter omschrijving van een gezegde:
DOEN
Liggen deed hij nooit? kłamać to on nigdy nie kłamał
Ik doe eerst de aardappels even opzetten en dan doe ik de sla wassen.
Wat het woord “zijn” betreft:
- hulpww van tijd: hij is naar huis gegaan
- zelfstandig ww: waar zijn we nu?
- koppelww: hij is ziek
- hulpww van aspect: Jan is vissen
- hulpww van lijdende vorm: hij is bedragen
WORDEN:
- koppelww: hij wordt ziek
- hulpww van lijdende vorm: hij wordt bedragen (oszukują go)
- zelfstandig ww (in de betekenis “ontstaan”): de aarde werd (powstała ziemia); wat niet is, kan worden
BLIJVEN:
- hulpww van aspect: hij blijft bij ons logeren
- koppelww: hij blijft altijd leraar
- zelfstandig ww: wij blijven in deze zaal tot...
LIJKEN:
- zelfstandig ww: hij lijkt op zijn vader
- koppelww: je lijkt je broer wel (robisz jak brat)
- hulpww van modaliteit: hij lijkt droevig te zijn
SCHIJNEN:
- zelfstandig ww: de zon schijnt
- koppelww: hij schijnt ziek
- hulpww van modaliteit: hij schijnt ziek te zijn
VOORKOMEN:
- zelfstandig ww (in betekenis van gebeuren): het komt voor dat..
- hulpww: je komt mij voor nog al moe te zijn
- koppelww
LATEN:
- zelstandig ww: hij heeft zijn vrouw gelaten
- hulpww van modaliteit: laat hij duur zijn, hij levert goeie waren
- exclamatieve betekenis
- van causaliteit
Als wij meer dan een ww op het einde van de zin hebben, is er sprake van ondoordringbaar werkwoordelijke groep
Ik weet dat het het geval kan zijn - niks intussen
Ik weet dat hij een rijke vrouw getrouwd heet te hebben.
Ik weet dat de machinist het sein niet gezien hoeft te hebben. - ondoordringbaar
Het begrip ondoordringbaar - wanneer de lange infinitief als object beschouwd is - niet verplicht
Chris was van plan de brief vlug te schrijven. - doordringbaar
Ik weet dat Chris van plan was de brief vlug te schrijven.
Anne beloofde zo vlug mogelijk terug te komen.
Ik weet dat Anne beloofde...
Er zijn ww die op twee manieren beschouwd worden:
doordringbare: beginnen, proberen, pogen, trachten, helpen, leren
Peter begon de appel te schillen - zelfstandig ww met lijdend voorwerp; als we deze zin in bijzin zetten tot voltooide tijd: Ik weet dat Peter is begonnen de appel te schillen.
Infinitivus proparticipio - nie zmieniamy formy
ondoordringbaar - van modaliteit:
Ik weet dat Peter de appel is beginnen te schillen.
De buurman trachtte de rozen te snoeien.
Ik weet dat de buurman heeft getracht zijn rozen te snoeien.
Ik weet dat de buurman zijn rozen heeft trachten te snoeien.
Jan leerde zijn schoenveters zelf te strikken.
Ik weet dat Jan heeft geleerd zijn schoenveters zelf te strikken.
Ik weet dat Jan zijn schoenveters heeft leren (te) strikken.
Cora hielp de pakjes te verzenden.
Ik weet dat Cora heeft geholpen de pakjes te verzenden.
Ik weet dat Cora de pakjes heeft helpen te verzenden.
19.11.2008 r.
TUTAJ
PREDICAAT - alles in de zin wat iets over + onderwerp zegt / of gezegde
Liza speelde de hele middag op straat.
Werkwoordelijk gezegde bestaat uit zelfstandige woorden
- een ww - ook persoonsvorm
- 2 ww - PV is een hulpww en de andere is voltooid ww of infinitief (Wij moeten iets doen; Ik probeer je te helpen; Waar heb je mijn boek gelaten)
- meer dan 2 ww - PV is een hulpww, de andere zijn infinitieven of PV + 1 of meer infinitieven + voltooid deelwoord (wij willen hem blijven volgen; dat zal ik ook graag hebben willen blijven kunnen doen [:P]); zelfstandig - als het enige overblijft als we de andere weglaten (werkwoordelijke eindgroep - woordvolgorde! - zelfstandieg aan het einde); bv. Hoe zal hij dat gedaan hebben
Werkwoordelijke uitdrukkingen die ook tot werkwoordelijke gezegde behoren:
Kees is voor zijn vriend in de Gres gesprongen (skoczył w ogień) Wat heeft hij gedaan?
Wij zullen weer de kastanjes uit het vuur moeten halen. (będziemy musieli wypić to piwo) - niet werkwoordelijk delen van werkwoordelijk gezegde. Als wij bv. de Gres weglaten - de betekenis verandert.
Bij niet toevalig reflexieve ww: reflexief pronomen “zich” behoort ook tot de gezegde.
Pieter schaamde zich diep.
Bij scheidbare woorden:
dan behoort de aanvulling van ww tot gezegde ook.
De politie haalde ons in.
Elke hield keurig boek van alle inkomsten.
Als zin bestaat uit hulpww en infinitief - inf. behoort niet altijd tot gezegde
De rector zat gezellig te praten - hier wel
Pieter beloofde te komen. “beloofde” - gezegde; “te komen” - lijdend voorwerp
Hij weigerde deze verklaring af te leggen. - lijdend voorwerp
Naamwoordelijk gezegde - maakt het naamwordelijke deel uit gezegde.
Dat huis is oud.
Dat tekeningetje wordt erg mooi.
Mijn broer blijft maar verkouden.
Tussen naamwoord en onderwerp bestaat zeer nauw verband. Naamwoord zegt iets over het onderwerp.
Verplaatsingproef - Het oude huis. Dat erg mooie tekeningetje.
Mogelijk als wij bijvoeglijk naamwoord hebben als deel van gezegde.
Mijn zus is architecte. De kapitein blijft de leider. De heer Jansen wordt voorzitter.
Hier ook nauw verband, dezelfde persoon wordt bedoeld door onderwerp en naamwoord - identiteitsproef - zus en architecte dezelfde persoon is. Als naamwoordelijk deel de substantief is.
Het ww dat verbindingschakel vormt tussen onderwerp en naamwoordelijk deel is een koppelww.
Dat heet nu vriendschap!
Dat plan dunkt me goed.
koppelww + naamwoordelijk deel
Dat idee komt me vreemd voor. “komt” - PV, “voorkomt” - koppelww, “vreemd” - naamwoordelijk deel0
Hij schijnt zes maanden ziek te zijn geweest. - naamwoordelijk gezegde
Wat is koppelww - door weglatingproef; “geweest” - koppelww, “zijn” - hulpww van tijd, “schijn” - koppelww van modaliteit
Als er tussen onderwerp en naamwoordelijk deel identiteit bestaat kunnen wij twijfelen wat een onderwerp is.
Prachtige bloemen zijn dat!
Niet altijd duidelijk wat een onderwerp is. In dat geval moeten wij een aantwoord maken.
Zijn dat prachtige bloemen?
PV onderwerp
UITZONDERING:
congruentie bestaat tussen PV en het naamwoordelijk deel!
Welke mogelijkheden - wat kan staan in functie van naamwoordelijk gezegde
wordt gevormd door bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord, of alles wat kan verwangen
Woorden of woordgroepen:
substantief
substantief met bepaling
Ondanks zijn vermogeningskunst (?) blijf hij een enorme dikzal. - naamwoordelijk deel
zelfstandig naamwoord Ik ben net. (to ja) Wie ben jij eigenlijk?
vraag naar PV onderwerp naamwoordelijk deel
ook met nadere bepaling - Albrecht bleek niemand anders dan Karel zelf.
bijvoeglijk naamwoord De soep was te zout. “te” - interne bijvoeglijke bepaling; gezegde Hannah is 3 jaar jonger dan haar broer. - naamwoordelijk deel
nominale vorm van het ww die geen PV is Dat wordt tobben. (ależ to będzie harówka) tobben als substantief Hij was stervende. (był umierający) De muur lijkt wel behangen.
infinitief van ww + te Dat is te hopen/te geloven. - “is” - koppelww; “te hopen”, “te geloven” - naamwoordelijk deel
bijwoorden - alleen bepaalde De verwarming is uit. De koffie is op. De school blijft gelukkig nog ver aan.
woordgroep begginnend met voorzetsel Dat boek is van Jan. Die taart is voor vanavond.
woordgroep vaak met voorzetsel beginnend die een vaste uitdrukking vormt Zijn gedrag was beneden alle peil. Peter was door de reprimande in de waar (?)
Soms in plaats van koppelww komen ook andere werkwoorden:
Dat staat ook te zien. || vervangende koppelww Het viel hem moeilijk die beslissing te nemen. In Leiden zat hij vaak om geld verlege.
Raken - in bepaalde toestand komen - ook beschouwd als koppelww - Ik raak in de waar (zmieszać się)
Koffie wordt op - niet mogelijk; raakt op - wel
Door dat drukke werk raakte hij uitgeput.
Hij is getrouwd - deze zin kan naamwoordelijk gezegde bevatten (al jaren) (toestand);
verschil is syntactisch aan te duiden - Ik weet dat Henk al jaren getrouwd is
werkwoordelijk gezegde (pas sinds gisteren); hij is net getrouwd (resultaat); Ik weet dat hij gisteren getrouwd is/gisteren is getrouwd
10.12.2008
Naamwoordelijk gezegde:
Als naamwoordelijk deel constructie
Hector was in de voortuin - bijwoordelijke bepaling van plaats (daar was hij)
in zijn gelukkig knollentuin (w swoim żywiole)
naamwoordelijk (dat was ie)
Hij was achter met zijn werk (był do tyłu z robotą) [Hij was zo achter met zijn werk...]
Hij was achter in de tuin (Hij was zo achter in de tuin - niet mogelijk)
maar met een lidwoord kan je dat niet doen
Hij was ziek Zij waren ziek
met adj. te vergelijken
Hij was leraar Zij waren (beide) leraar
Hij is een lastige jongen
als een lidwoord bestaat jongens als substantief
Ze waren lastige jongens
Naamwoordelijk deel congrueert soms met PV en niet met onderwerp.
Dat zijn bloemen.
Dat zijn kooplieden. (to są kupcy; tacy są kupcy)
onderwerp naamwoord. deel
Die lui daar... dat zijn kooplieden - to są kupcy Geraffineerd... dat zijn kooplieden - wyrachowani, tacy są...
naamwoordelijk onderwerp deel
Heten - naam hebben - Hij heet Jan - “heet” - koppelww of zelfstandig ww, bepaling van gesteldheid
Koppelww - hij heet rijk; hij heet rijk te zijn
LIJDEND VOORWERP
Dat wij alleen aantreffen bij werkwoordelijk gezegde omdat er transitieve ww voorkomen.
semantisch - iets die de handeling van het onderwerp ondergaat
kenmerk - LV altijd een substantief is of zelfstandig pronomen, of elke groep die door gelijk substantief vervangen kan
begint nooit met een voorzetsel
Aan de lunch weigerde Jan een appel te eten.
Wie/wat/gezegde/onderwerp + ...
Dat ze met datzelfde kaartje via Hilversum naar Utrecht had mogen rijzen, wist zij niet.
lijdend voorwerpszin
Hij kwam maar niet te weten hoe dat vervelende geborrel in de verwarmingsradiator ontstond. Wat kwam hij niet te weten?
kloven - in twee stukken splinteren
Wie/wat + onderwerp + PV + [de rest van gezegde]
PV van “zijn” + ... (wat hier staat is een LV)
Wat Jan aan de lunch weigerde was een appel.
Wat Wim schreef was een boek na het andere.
gekloofde zinsproef
Twijfel of het als zelfstandig ww moeten beschouwen of als ww met LV
bv. - voor het presidentschap heeft de meerderheid K. gekozen.
gezegde LV
Dirks vrienden hebben het hazepad gekozen. (wziąć nogi za pas)
Hij heeft boeken genomen. - LV
Hij heeft afscheid genomen. - geen LV
Irma bedierf de hele avond (zepsuła cały wieczór)
Wat Irma bedierf was de hele avond.
Irma hoestte de hele avond (bepaling van tijd)
De gekloofde zinsproef is belangrijk als zin verschillende woorden bevat.
Ik hoorde de symfonie van Brahms spelen.
Wat ik hoorde was de symfonie van Brahms spelen.
Hij hoorde de zieke een zucht slaken (westchnąć)
Wat hij hoorde was de zieke een zucht slakte.
Maurits kan zeven meter onder water zwemmen - niet modaal; wat Maurits kan is...
Maurits kan wel eens laat thuis komen vandaag - modaal
Dat kan wel dat Maurits wel eens komt
Gevallen dat wij gekloofde zinsproef niet kunne toepassen bij het, wie, welke
Jan had het laten liggen
Wat had Jan laten liggen? mogelijk, maar Wat..., was het - niet mogelijk
Jan waste zich (toevalig transitief)
Wat Jan waste was zich - onzin :P
Maar gevallen met HET
Oom Paul zette het op een zuipen.
De jongens zetten het op een lopen.
Hij heeft het warm/koud. HET betekent hier niets!
Ik heb het druk.
Het daar niets vervangen kan woorden.
Het - loos lijdend voorwerp
Wij kunne ook HET als LV gebruiken
Ik vind het spijtig dat je ons verlaat. - voorlopig lijdend voorwerp
Wat vind ik spijtig? Dat je...
Wat ik spijtig vind is dat je...
Kees bewonderde het in Leonora dat zij altijd zo consequent was.
voorlopig LV LV
Dat je ons verlaat, dat vind ik spijtig.
Dat ze altijd zo consequent was, dat bewonderde hij. - herhalend LV
Derde manier om LV te vinden:
PASSIEF
Carla haalde onmiddelijk een dokter erbij. lijdend voorwerp
Wie haalde Carla onmiddelijk erbij?
Een dokter werd door Carla erbijgehaald.
bepaling (doorbepaling) van de handelende persoon
LV wordt een onderwerp (logisch LV) in passief
De hele avond werd door Irma bedorven.
mogelijk - De hele avond werd door Irma gehoest - onechte lijdende vorm
geen passief toepassen in het spheer van hebben en krijgen
intransitieve: kunnen transitief gemaakt worden
Margriet liep de helling af (zbiegła po zboczu)
De kapitein voer het schip binnen.
met voorvoegsel!
Wat Margriet afliep was de helling.
Wat de kapitein binnenvoer was het schip.
De kapitein voer de haven binnen. - bepaling van richting
In perfectum zetten:
heeft/is - verschillen in betekenis
“is” - bepaling van plaats
“heeft” - LV
LV - nooit bij naamwoordelijk gezegde of voorzetsel voorkomt
maar: Melkboer, hebt u nog van die lekkere yoghurt? - LV, typisch Nederlands ;)
elipsa - coś jakby zabrakło
Geef mij nog even van de bonbonnetjes.