145 honderd vi]lenveertig
vijf vó6r half drie
3. — Causative Have — Two words in Dutch are some-times translated as 'have' in the causative sense: doen (do) and laten (let). In this case they are followed by an infinitive. U moet hem doen komen: You must have him come. Die leraar laat ons hard werken: That teacher has us work hard. Ze wil een huis laten bouwen: She wants to have a house built.
4. — Niet Meer — In generał, niet meer takes the same position as niet. Hij werkt al lang niet. Hij werkt al tang niet meer: He hasn’t been working for a long time now. Ik spreek niet met die mensen. Ik spreek niet meer met die mensen: I don t talk to those people anymore. When niet meer is used with an adjective or an adverb, however. then niet comes before the word and meer follows it. Dat is niet prettig meer: That’s not nice anymore. Hij loopt niet snel meer: He doesn't walk fast anymore.
5. — Spelling — Sometimes consonants change in differ-ent forms of the word. V and z may only be at the beginning of a syllable. Otherwise v becomes f, and z becomes s. Reizen, ik reis, hij reist. Schrij-ven, ik schrijf, ze schrijtt. Ze geven precie-ze inlichtingen. Dat is niet heel precies. Ze schrij-ven aan hun vrienden. U schrijlt te vlug. Zeel mensen le-zen die krant. Wat leest ze?
6. Uitdrukkingen. — 1 Ik heb er geen idee van. — 2 Ik wacht op een antwoord. — 3 Komt u maar binnen. — 4 Ik zal u een handje helpen. — 5 Komt u met ons mee ?
- 6 Ze is verbaasd over niets. — 7 Hij is nu bij de eersten.
- 8 Hij zit te schrijven. - 9 Wat is er aan de hand ?
- 10 Is dat ook de moeite waard ? —11 Hij verdient goed zijn brood. — 12 6/ zou het roken moeten laten.
35“ LES