153 honderd drleenvi|ftig
2 Mijn vader werkte (NI) er tot zijn dood en mijn grootvader had er (4) al gewerkt (5).
3 In de tijd van grootvader was het anders.^ dan nu.
4 De arbeiders werkten twaalf uur en soms meer per dag.
5 De lonen waren (6) veel lager.
6 Maar de arbeiders waren geen nummers :
7 de baas kende iedereen bij zijn naam.
8 De mensen waren arm, maar ze klaagden minder dan nu.
9 Hadden (7) ze gelijk ?
10 Soms horen we zeggen, dat ze gelukkiger waren en dat ze minder zorgen hadden.
11 Dat is natuurlijk een andere zaak.
12 Het is een feit dat het leven niet altijd ge-makkelijk was, vooral voor de vrouw en de kinderen.
UITSPRAAK
2 tot's:n doot... hgrootfaad:r
3 teit ‘fan 7 iEd:rAYn 9 hg leik
10 dat ‘s: hg:lukk:hg:r
11 natuurl:k
12 alteit ‘HG:makk:l:k
2 My father worked there until his death and my grandfather had already worked there.
3 In grandfather's time it was different than now
4 The labourers worked twelve hours a day, and sometimes morę.
5 The wages were much lower.
6 But the labourers weren’t [just] numbers:
7 The boss knew everyone by (his) name.
8 The people were poor, but they complained less than now.
9 Were they right?
10 Sometimes we hear it said that they were happier and that they had fewer cares.
11 That ot course is another matter.
12 It s a fact that lite wasn t always easy, especially for the women (woman) and (the) children.
OPMERKINGEN
(2) Geleden: ago. Een uur geleden: an hour ago; fwee maanden geleden: two months ago.
(3) The simple past of regular verbs is tormed by adding -de (singular) or -den (plural) to the first person singular of the present tense. Ik hoor (I hear) becomes: Ik hoorde, u hoorde. je hoorde, hijlze hoorde, we hoorden, ze hoorden. Notice that all singular forms are the same and all plural forms are the same. Some verbs take -te instead of -de (see the review lesson).
(4) Er: there. Ik blijf er: I m staying there. Is er al iemand? Ja, Wim is er al: Is someone already there? Yes. Wim is already there. Ik was er een maand geleden: I was there a month ago.
(5) The past participle is formed by prefixing ge- to the first person singular and adding -d to the end (sometimes -t. see review lesson).
The participle comes at the end of the clause. Waar heeft u die taal geleerd?: Where did you learn that language? Ze hebben in die straat gewoond: They have lived in that Street.
(6) Waren (were) is the plural of was (was).
(7) The simple past of hebben. Ik had (I had); we hadden (we had).
37" LES