187 honderd zevenentachtig
2 Dora: Wat is er aan de hand ?
3 Loopt die voor (1) ? Of staat hij soms stil ?
4 Mia: Nee, maar het is bijna kwart v6<Sr
negen en Wim is er (2) nog nię^
5 Het is toch zijn gewoonte (3) niet zo laat te komen.
6 En hij heeft niet gewaarschuwd.
7 Misschien heeft hij een ongeluk gehad ?
8 Dora: Je ziet altijd alles te zwart (4).
9 Het is woensdag, en op woensdag is er altijd meer verkeer (5)
10 Er zijn overal opstoppingen.
11 Mia: Het verbaast mij toch.
12 Dora: Bel dan zijn vrouw maar op.
13 Mia: Nee, ik wil haar niet nutteloos (6)
bang maken (NI).
14 Maar ais hij niet binnenkort komt, dan doe ik het toch.
(wordt vervolgd)
UITSPRAAK
3 loob‘diE ... staat "ei 6 niEt "HG:vwaarsHGuut 9 vwoenzdaHG 11 :t "f.rbaast
Dora: What s wrong?
2
3
6
7
8 9
10
11
12
13
14
Is it (running) fast? Or perhaps it’s standlng still?
Mia: No, but it's almost a quarter to nine and Wim isn't here (there) yet.
It's not his habit to come so late.
And he hasn't notified [usj.
Maybe he’s had an accident?
Dora: You always see everything too black
lt's Wednesday, and on Wednesday there's always morę traffic.
There are [traffic] jams everywhere.
Mia: It still surprises me.
Dora. Just ring his wife then.
Mia: No, l don't want to frighten her needlessly.
But if he doesn't come soon, l'H do it anyway.
(to be continued)
OPMEHKINGEN
(1) Uw horloge loopt voor; mijn horloge loopt achter Your watch is fast (runs ahead): my watch is slow (runs behind). Ik ben achter met mijn werk: l'm behind with my work.
(2) Here er means there' in the sense of 'present'. Jan is er altiid, ais we een feest hebben. maar ais er werk is, dan is hij er niet Jan is always there, if we have a party, but if there’s work [to be done], he's not there.
(3) Een gewoonte; a habit or custom; gewoon: customary, ordi-nary, usual, gewoon zijn: to be accustomed. Hij is gewoon met de bus te ko men: Hes used to coming by bus. Ik ben dat niet gewoon: l'm not accustomed to that.
(4) Een wit huis: a white house: een groene boom : a green tree; de blauwe zee: the blue sea; bruin papier : brown paper, een gele wagen: a yellow car: de grijze hemel: the grey sky.
(5) Een verkeersongeval: a traffic accident; het t/erkeersregle-ment [rAYhgl.ment): the traffic codę.
(6) Het nut: the usefulness; nuttig: useful; nutteloos: useless, uselessly. The Suffix -loos means without’ as does -less in English.
Werkloos: out of work, unemployed; kinderloos: childless: eindeloos: endless.
Neuter nouns: het horloge, het ongeval. het papier, het regle-ment, het nut.
44" LES